22443 |
rommelpot |
foekepot:
foekepot (L428p Born)
|
De pot die met een (varkens)blaas is overspannen; door het midden ervan is een rietje gestoken dat men vochtig maakt en op en neer beweegt, wat de blaas in trilling brengt [rommelpot, hoeperpot, foeperpot, foekepot]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21198 |
rondreizen, pendelen |
pendelen:
pendelen (L428p Born)
|
rondreizen [pendelen, de navet doen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22656 |
rondreizende toneelgroep |
speelgroep:
speelgroep (L428p Born)
|
Een rondzwervende toneelgroep die overal voorstellingen geeft [spelleke]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
18043 |
roodvonk |
roodvonk:
roadvonk (L428p Born)
|
Roodvonk: epidemische, zeer besmettelijke ziekte waarbij het lichaam overdekt wordt met rode vlekken (roodjong, plan, St. Antonisvuur). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18048 |
roof(je) (korst op een wonde) |
roof(je):
röfke (L428p Born),
ö zoals de i in het Engelse woord "girl
röfke (L428p Born)
|
Een roofje (korstje) op een wond. [DC 14 (1946)]
III-1-2
|
28564 |
roofbijen |
rovers:
rōvǝrs (L428p Born)
|
Bijen die honing roven bij andere volken. Wanneer bijen in drachtloze perioden geen honing meer kunnen vinden in de bloemen, dan gaan ze die zoeken bij andere volken. [N 63, 67c; N 63, 67a; Ge 37, 96; monogr.]
II-6
|
24239 |
roofvogel, algemeen |
klampvogel:
klampvogel (L428p Born)
|
een roofvogel (klamper) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
20516 |
rookvlees |
rookvlees:
rèùkvleisj (L428p Born)
|
rookvlees; Hoe noemt U: Een stuk gerookt vlees (krep, rookvlees) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20676 |
room |
room:
rǫu̯m (L428p Born)
|
Het vette deel van de ongekookte melk dat boven komt drijven, als men de melk rustig laat staan. [N 6, 15a; N 16, 17; L 6, 15; L 14, 22; JG 1a, 1b, 2c; A 7, 15; A 39, 7a; Wi 53; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
18100 |
roos (rode uitslag) |
roos:
roos (L428p Born)
|
huiduitslag, Rode ~ met jeuk (roos, bresil, zomerbrand). [N 84 (1981)]
III-1-2
|