29083 |
schoudernaad |
schoudernaad:
šǫwǝrnǭt (L428p Born)
|
Naad van een kledingstuk die op de schouder valt, van de kraag tot de mouw van een jas, een japon enz. [N 59, 98]
II-7
|
29048 |
schoudervulling |
schoudervulling:
šǫwǝrvø̜leŋ (L428p Born)
|
Opvulsel op de schouders van een kledingstuk, om de schouderlijn te accentueren en figuurfouten te corrigeren en om een mooie valling van de mouwen te verkrijgen. Ze bestaat veelal uit watjes, 2 of 3 voor een normale schouder tot 4 à 5 voor een hoge (Papenhuyzen III, pag. 26). [N 59, 99; N 62, 62]
II-7
|
18133 |
schram |
schram:
schram (L428p Born)
|
Schram: streepvormige, zeer ondiepe verwonding van de bovenhuid (kras, schram, krab). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18136 |
schrammen |
schrammen:
schrammen (L428p Born)
|
Schrammen: de bovenhuid zeer licht openrijten (schrammen, krassen, skrassen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17947 |
schrede |
schrede:
schree (L428p Born)
|
Pas, stap: het plaatsen van de ene voet voor de andere bij het gaan (treden, tred, schrede, loop, stap). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21368 |
schreeuwen |
kwaken:
kwaken (L428p Born)
|
luid en doordringend roepen, schreeuwen [kweken, kwaken, keken, schreien, krijten, krijsen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18871 |
schrikken |
schrikken:
schrikke (L428p Born),
schrikken (L428p Born)
|
door een plotseling angstgevoel bevangen worden en daardoor een onwillekeurige beweging maken [schrikken, verschieteen, ijzen] [N 85 (1981)] || schrikken (geen context) [DC 38 (1964)]
III-1-4
|
19661 |
schrobben |
keren:
kère (L428p Born),
schrobben:
sjrobben (L428p Born)
|
schrobben [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
20489 |
schrokken |
vreten:
vrèten (L428p Born)
|
schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24374 |
schub |
schub:
WLD
schub (L428p Born)
|
Hoe noemt u elk van de dunne plaatjes waarmee de huid van een vis geheel of gedeeltelijk is bedekt (schub, schubbe, schelp, schulp) [N 83 (1981)]
III-4-2
|