28846 |
elastiek |
elastiek:
ēlastik (L428p Born)
|
Band- of koordvormig stuk gummi. Elastiek komt voor als enkele draad of als gevlochten of geweven band, in verschillende breedten, en het kent vele toepassingen. [N 59, 42; N 62, 61; L 34, 86; MW; monogr.]
II-7
|
18829 |
ellende (lijden) |
elend:
elendj (L428p Born),
miserie:
miserie (L428p Born)
|
een rampzalige, zeer beklagenswaardige toestand [ellende, miserie] [N 85 (1981)] || ellende lijdend [katijvig, ellendig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19686 |
emmer |
emmer:
ømər (L428p Born, ...
L428p Born),
tob:
toͅp (L428p Born, ...
L428p Born)
|
emmer van hout [DC 15 (1947)] || emmer van zink of email [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
20333 |
enig kind |
enigste:
einigste (L428p Born)
|
een enig kind; een kind dat geen broers of zusters heeft [koekoek, koekoeksjong] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
32625 |
enkele kunstmestsoorten |
chili:
šīli (L428p Born),
kali:
kāli (L428p Born),
thomasslakken:
tǫmǝsšlakǝ (L428p Born)
|
In dit lemma is een aantal (verzamel)termen voor moderne kunstmestsoorten bijeengezet. De opsomming is verre van volledig, omdat naar het gebruik en de uitspraak van evt. regionale en algemene benamingen voor de verschillende kunstmeststoffen niet overal, noch genoegzaam werd geïnformeerd. [N 11A, 62b; N 11, 27 add.; N P, 8 + 9 add.; div.; monogr.]
I-1
|
33605 |
enten |
gruffelen:
grøfələ (L428p Born)
|
[RND 08]
I-7
|
21204 |
envelop |
envelop (<fr.):
envelop (L428p Born)
|
de omslag voor brieven [enveloppe, brievenzak, zakje] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17985 |
epidemie |
epidemie:
epidemie (L428p Born)
|
Epidemie: een besmettelijke ziekte die zich zeer snel uitbreidt (epidemie). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19013 |
er heet aan toegaan |
spannen:
gespannen (L428p Born)
|
er heet aan toegaan, er heftig aan toegaan [spannen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22433 |
ereboog |
ereboog:
ereboag (L428p Born)
|
Een boog opgericht over iemands weg als eerbewijs, bijv. bij een feest [boog, triumf, toog]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|