e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Born

Overzicht

Gevonden: 2920
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fruiten fruiten: fruiten (Born) fruiten; Hoe noemt U: Vlees of uien bruin braden (fruiten, fritten) [N 80 (1980)] III-2-3
gaan liggen (van de wind) zich leggen: de wendj lek zich (Born) gaan liggen, gezegd van de wind [stillen] [N 81 (1980)] III-4-4
gaar gaar: gaar (Born) gaar; Hoe noemt U: Goed gekookt (gaar, murw) [N 80 (1980)] III-2-3
galnoot galblaas: WLD  galblóas (Born) De nootvormige uitwas aan de bladeren van eikebomen ontstaan door de steek van galwespen (galnoot, galappel, smouterenbol, kraaiappel, inktappel, gastappel). [N 82 (1981)] III-4-3
gans gans: gau̯s (Born) [A 2, 42; A 6, 5a; A 6, 5b; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 58; JG 1a, 1b, 1c, 1d; Vld.; monogr.] I-12
gansrijden ganstrekken: ganstrekken (Born) Het volksvermaak waarbij de spelers op een paard, onder het rijden de met zeep besmeerde kop van een aan de poten opgehangen gans probeerden af te trekken [gansrijden]. [N 88 (1982)] III-3-2
ganzenhok ganzenkooi: ganzǝkōi̯ (Born) De ruimte in de stal waar de ganzen verblijven, zo men die houdt. De navraag heeft niet veel materiaal opgeleverd. [A 10, 9j] I-6
garde roe: roe (Born) een garde, een bosje rijshout om kinderen mee te straffen [gard, roe, wies] [N 87 (1981)] III-2-2
garen garen: gārǝ (Born) Gesponnen draad in het algemeen. Het garen kan gemaakt worden van allerlei vezels, bijv. katoen, wol, zijde en linnen. [N 62, 55a; N 59, 6a; L 1a-m; L 7, 58; L 17, 4; L 28, 14; L A1, 18; L B1, 69; L B1, 80; MW; S 7; monogr.] II-7
garenkistje commode: kǫmōǝt (Born) Kistje of doos voor het opbergen van het garen. Men kan het ook opbergen in een lade van de naaimachine. [N 59, 10] II-7