20288 |
grootvader |
grootvader:
groatvaader (L428p Born),
groatvader (L428p Born, ...
L428p Born,
L428p Born),
grwaatfadər (L428p Born)
|
grootvader [DC 05 (1937)] || grootvader; ik ga bij grootvader en - logeren; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootvader; ik ga bij grootvader en - logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootvader; ik ga bij grootvader en grootmoeder logeren; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
28721 |
grootwerk |
grootwerk:
grootwerk (L428p Born)
|
Het werk dat bestaat in het maken van grote kledingstukken zoals colberts en winterjassen. [N 59, 194b]
II-7
|
28722 |
grootwerker |
grootwerker:
groǝtwerkǝr (L428p Born)
|
Kleermaker die grote stukken maakt zoals colberts, jassen en mantels. [N 59, 197d; N 59, 194b]
II-7
|
18530 |
grote binnenzak |
notaristas:
notaristesch (L428p Born)
|
een grote binnenzak onder in de jas,(notariszak, notaristes?) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
25060 |
grote hoeveelheid, hoop |
hoop:
hööp (L428p Born)
|
een grote hoeveelheid [bezie, hoop, pook, tas, klamp, kluts, krooi, berm, kluft, bres, meuk, del] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19502 |
grote schoonmaak |
grote poets:
de groate pots is gedoan (L428p Born),
de groate pots is vèèrdig (L428p Born),
de grote pòts (L428p Born),
groate pots (L428p Born)
|
de schonmaak is achter de rug [DC 15 (1947)] || het schoonmaken van het gehele huis, dat in het voorjaar plaats heeft [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
22675 |
grote trom |
dikke trom:
dikke trom (L428p Born)
|
Een grote trom [trombol]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
25234 |
grote wolk |
bonk:
bonk (L428p Born)
|
grote, op zichzelf staande wolk [bonk] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18872 |
gruwelijk |
ijselijk:
ieselek (L428p Born)
|
grote schrik opwekkend, afschuwwekkend [erg, gruwelijk, ijselijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18834 |
guitig |
fratsig:
fratsig (L428p Born)
|
vrolijk plagend of op overmoedige wijze grappig [farsig, guitig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|