34156 |
droogstaan |
droogstaan:
drȳxstǭn (L289h Boshoven)
|
Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b]
I-11
|
33731 |
dubbel sierhek |
poort:
port (L289h Boshoven)
|
Dubbel sierhek dat toegang geeft tot een boerenhofstee of buitenplaats. [A 25, 5f; L 19B, 6]
I-8
|
17666 |
duim |
her:
hɛr (L289h Boshoven)
|
Zie kaart. De in het muurgesteente aangebrachte ijzeren haak voor raam- of deurhengsels. Zie ook afb. 56. In en rond L 289 werd de term her gebruikt voor het metalen scharnierstuk dat aan de deurpost was bevestigd. Het scharnierstuk dat aan de deur vastzat en paste in de her werd 'geheng' ('gǝheŋ') genoemd. Zie voor het woordtype 'toren' ook RhWb viii, k. 1481-1482 s.v. 'Turen': ø̄Türangel, der Stift, um den sich die Tür dreht; auch jener in die Wand geschlagene Eisenhakenø̄, en voor het woordtype 'tordel' ook Limburgs Idioticon, pag. 252, s.v. 'teulder', den, ø̄har, lat. cardo. Geh. Maeskant.ø̄ [N 32, 13a; N 54, 81b-81e; monogr.]
II-9
|
30341 |
duimhengsel |
geheng:
gǝheŋ (L289h Boshoven)
|
Hengsel waarvan de veer draait op een in de muur of op het kozijn aangebrachte, oogvormig uitlopende, metalen pin. Zie ook het lemma 'Hengselduim'. [N 54, 80a; monogr.]
II-9
|
28152 |
duimstok |
duimstek:
dūmstɛk (L289h Boshoven),
duimstok:
dūmstǫk (L289h Boshoven)
|
Vouwbare maatstok waarvan de vier delen ieder vijfentwintig cm lang zijn. Aan de uiteinden is elk deel versterkt met metaal. De metalen scharnieren van de duimstok bestaan uit ronde schijven die over elkaar draaien. De twee scharnieren in het midden zijn penvormig. Vroeger was de duimstok verdeeld volgens de duimschaal; tegenwoordig zijn uitvoeringen in gebruik met aan de ene kant een duimschaal en aan de andere kant een metrische schaal. Zie ook afb. 99. [N 53, 184a; monogr.]
II-12
|
20045 |
duizendschoon |
duizendschoon:
doêzentjschoeën (L289h Boshoven),
jonkertje:
jûnkerke (L289h Boshoven)
|
duizendschoon (Dianthus barbatus L.)
III-2-1
|
34239 |
dunne melk |
slechte melk:
slɛxtǝ mɛlk (L289h Boshoven)
|
Dunne melk met een laag vetgehalte. [N 3A, 74]
I-11
|
19504 |
dweil |
dweil:
dweͅl (L289h Boshoven),
dwɛ̄l (L289h Boshoven)
|
dweil || grove doek waarmee vloeren, stoepen, etc samen met water worden schoongemaakt [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19657 |
dweilen |
dweilen:
dweͅlə (L289h Boshoven),
dwɛlə (L289h Boshoven)
|
dweilen || stenen of houten vloeren, stoepen, etc. met behulp van water en een grove doek schoonmaken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
30220 |
een dak beschieten |
beschieten:
bǝsxētǝ (L289h Boshoven)
|
Een houten beschot op de gordingen aanbrengen. [N 54, 174b; monogr.]
II-9
|