19896 |
bed opmaken en verschonen |
verschonen:
vərsxūənə (L289h Boshoven)
|
verschonen, schone lakens op het bed doen
III-2-1
|
19487 |
beddenbak, ressortbak |
ressortbak:
rəsōͅrbak (L289h Boshoven)
|
bak met springveren in bed, waarover matras wordt gelegd (voorloper binnen veermatras)
III-2-1
|
19770 |
beddengoed |
beddengerei:
bɛdəgreͅi̯ (L289h Boshoven),
beddengoed:
bɛdəgōt (L289h Boshoven)
|
beddegoed
III-2-1
|
19754 |
beddenlaken |
laken:
lākə (L289h Boshoven)
|
laken
III-2-1
|
19550 |
beddenwarmer |
kruik:
krū.k (L289h Boshoven)
|
kruik (voor in bed)
III-2-1
|
34540 |
bedorven ei |
rot ei:
rot ęi̯ (L289h Boshoven)
|
[N 19, 54d; L 6, 39; S 31; monogr.]
I-12
|
19471 |
bedsprei |
sprei:
spreͅi̯ (L289h Boshoven)
|
sprei, gewatteerde deken
III-2-1
|
33762 |
benamingen van het paard naar de leeftijd |
(een) anderhalfjarige:
(een) anderhalfjarige (L289h Boshoven)
|
Namen voor het onderscheid naar de leeftijd zijn talrijk. Specifieke namen treffen wij vooral aan tijdens de ontwikkeling van jong veulen tot paard. Na één jaar is het een jaarling. Wordt het op anderhalve à tweejarige leeftijd voor het eerst met een merrie voor een voertuig gespannen, dan heet het aanspanner of achttienmaander. Zijn de veulens na circa twee jaar volwassen geworden, dan zijn het tweejarigen of twenters. Nadien worden nog weinig specifieke namen volgens de leeftijd gegeven, behalve als de paarden (te) oud geworden zijn: ouder paard (zes tot twaalf jaar), oud paard (dertien jaar en meer). De leeftijd van een paard kan worden vastgesteld aan de hand van het gebit. Als alle vaste snijtanden volledig doorgekomen zijn, heeft het een "volwassen gebit". Vanaf nu wordt de leeftijd bepaald op grond van de veranderingen die zich op het kauwvlak van de ondertanden voltrekken en van de hoek die de ondertanden met deze uit de bovenkaak vormen. Tot achtjarige leeftijd is de ouderdom nauwkeurig vast te stellen; daarna wordt het wat moeilijker en noemt men een paard aftands. [A 32, 11a, 11b, 11c, 11d, 11e en 11f; A 45, 28a; N 8, 5, 15, 20, 62f en 62g; monogr.]
I-9
|
27448 |
beton |
beton:
bǝton (L289h Boshoven),
bǝtoŋ (L289h Boshoven)
|
Een mengsel van cementspecie met een grove toeslag, bijv. grind, steenslag of bims, dat in bepaalde verhouding onder toevoeging van water wordt gemengd en tot een steenachtige massa verhardt. Een betonmengsel van één deel cement, twee delen zand en drie delen kiezel werd in L 321 een 'missing' ('meseŋ'), van 'missen' ø̄mengenø̄, genoemd. [N 30, 47a; N 30, 50; monogr.]
II-9
|
19613 |
bezem |
bezem:
bēzəm (L289h Boshoven),
biəsəm (L289h Boshoven),
keerbezem:
Zie tekening 2 (rechts) Als hij enkel gebruikt wordt om te \"keren\"of te vegen
kierbesem (L289h Boshoven),
straatbezem:
straotbesems (L289h Boshoven)
|
bezem || bezem (soorten) [DC 15 (1947)]
III-2-1
|