e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Boukoul

Overzicht

Gevonden: 1309
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
draaihek poort: port (Boukoul), varen: vā.rǝ (Boukoul) Een hek dat op scharnieren of haken draait aan de ingang van een wei, gemaakt van prikkeldraad of houten latten. [N 14, 68a; N M, 5; A 25, 5d; L B 19, 6; monogr.] I-8
driehoekige eg driekantige [eg]: drīkɛ.ntjegǝ [eg] (Boukoul) De houten, later ijzeren, driehoekige eg, zoals voorgesteld door de afb. 51, 52 en 56. Voor welk werk de driehoekige eg gebruikt werd, is hier niet aangegeven. Daarvoor zie men de lemmata ''zaadeg''en ''onkruideg''. In de woordtypen van dit lemma vertegenwoordigt het lid drie ook dialectvarianten van het type drij. Voor het woord(deel) ''eg'' resp. ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a; A 13, 16b add.; N 11, 70 + 72 add.; N J, 10 add.; div.; monogr.] I-2
dries dries: drēs (Boukoul) In onder andere de vragen N 14, 55 en L 19b, 3a is gevraagd naar de betekenis van dries. De antwoorden verschillen nogal van elkaar. De ene informant zegt dat dries een ø̄niet omheinde weiø̄ is, volgens de andere is dries een ø̄omheind stuk weilandø̄. De een noemt dries ø̄droge hoge weideø̄, de ander een ø̄laag stuk weilandø̄. Het kenmerk ø̄braakliggendø̄ scoort het hoogst. ø̄Met gras begroeidø̄ en ø̄onvruchtbareø̄ of ø̄minderwaardige grondø̄ zijn de daaropvolgende meest genoemde kenmerken. Op grond hiervan zou men dries als volgt kunnen defini√´ren: ø̄onvruchtbare, met gras begroeide grond die enige jaren braak ligt, voordat men ze bewerktø̄. Intussen kan men er wel schapen laten grazen. Van Dale (11de druk, blz. 661 s.v. dries) geeft als de eerste twee betekenissen ø̄braakliggende akkerø̄ en ø̄verarmd bouwland dat als (schapen)weide gebruikt wordtø̄. [N 14, 55; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; L 19b, 3a; L 19b, 2aI; A 10, 4; Wi 15; RND 20; monogr.] I-8
drinken bij de zeug zuiken: zūkǝ (Boukoul) Het zuigen of drinken bij de zeug, gezegd van de big. [N 19, 21a] I-12
droge plekken in moeras horst: hǫrs (Boukoul) Hoger gelegen, droge plekken in een moerasgebied. [N 27, 21a; R 3, 9] I-8
drogen, droog worden (van gemaaid gras) besterven: bǝštę.rvǝ (Boukoul) Het droog worden, gezegd van gemaaid gras. [N 14, 90; monogr.] I-3
dronken zijn bezopen zijn: bezao.pe zi.n (Boukoul), een stuk in de hakken hebben: n sjtök inne hakke höbbe (Boukoul), een stuk in de jas hebben: n sjtök inne jas höbbe (Boukoul), een stuk in de laad hebben: n sjtök inne laaj höbbe (Boukoul), een stuk in de richel hebben: n sjtök inne riechel höbbe (Boukoul), een stuk in hebben: n sjtök in höbbe (Boukoul), een stuk in zijn kraag hebben: n sjtök in ziene kraa.g höbbe (Boukoul), een stuk in zijn pens hebben: n sjtök in zien pe.ns höbbe (Boukoul), een stuk in zijn reet hebben: n sjtök in zien ree.t höbbe (Boukoul), een stuk in zijn vaan hebben: n sjtök in zien vaan höbbe (Boukoul), een stuk in zijn vot hebben: n sjtök in zien vót höbbe (Boukoul), hem hebben zitten: m höbbe zitte (Boukoul), hem om hebben: m óm höbbe (Boukoul), in de olie zijn: inne oa.lie zi.n (Boukoul), in de olie zitten: inne oa.lie zitte (Boukoul), kachel zijn: kachel zi.n (Boukoul), kanonnenzat zijn: knónnezaa.t zi.n (Boukoul), kegel zijn: kèè.gel zi.n (Boukoul), poepzat zijn: poepzaa.t zi.n (Boukoul), strontzat zijn: sjtró.ntjzaa.t zi.n (Boukoul), te veel op hebben: te vèùl op höbbe (Boukoul), te veel uit hebben: te vèùl ōē.t höbbe (Boukoul), zat zijn: zaa.t zi.n (Boukoul) dronken [N 10 (1961)] III-2-3
droog blijven t blijft over]: ’t drief euver (Boukoul), ’t hèèt de ganse daag gedreig (Boukoul), (bij onweer).  ’t geit oetrein (Boukoul) droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)] III-4-4
droogdoek, theedoek keukenhanddoek: keukehandjdook (Boukoul) Hoe noemt u de doek waarmee men afdroogt? [N105 (2000)] III-2-1
druilerig en koud weer druilerig (weer): druulerig wèèr (Boukoul), miezerig (weer): miezerig wèèr (Boukoul) druilerig weer [moezerig, monketig] [N 22 (1963)] III-4-4