33727 |
draaihek |
poort:
port (L331b Boukoul),
varen:
vā.rǝ (L331b Boukoul)
|
Een hek dat op scharnieren of haken draait aan de ingang van een wei, gemaakt van prikkeldraad of houten latten. [N 14, 68a; N M, 5; A 25, 5d; L B 19, 6; monogr.]
I-8
|
32764 |
driehoekige eg |
driekantige [eg]:
drīkɛ.ntjegǝ [eg] (L331b Boukoul)
|
De houten, later ijzeren, driehoekige eg, zoals voorgesteld door de afb. 51, 52 en 56. Voor welk werk de driehoekige eg gebruikt werd, is hier niet aangegeven. Daarvoor zie men de lemmata ''zaadeg''en ''onkruideg''. In de woordtypen van dit lemma vertegenwoordigt het lid drie ook dialectvarianten van het type drij. Voor het woord(deel) ''eg'' resp. ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a; A 13, 16b add.; N 11, 70 + 72 add.; N J, 10 add.; div.; monogr.]
I-2
|
33662 |
dries |
dries:
drēs (L331b Boukoul)
|
In onder andere de vragen N 14, 55 en L 19b, 3a is gevraagd naar de betekenis van dries. De antwoorden verschillen nogal van elkaar. De ene informant zegt dat dries een ø̄niet omheinde weiø̄ is, volgens de andere is dries een ø̄omheind stuk weilandø̄. De een noemt dries ø̄droge hoge weideø̄, de ander een ø̄laag stuk weilandø̄. Het kenmerk ø̄braakliggendø̄ scoort het hoogst. ø̄Met gras begroeidø̄ en ø̄onvruchtbareø̄ of ø̄minderwaardige grondø̄ zijn de daaropvolgende meest genoemde kenmerken. Op grond hiervan zou men dries als volgt kunnen defini√´ren: ø̄onvruchtbare, met gras begroeide grond die enige jaren braak ligt, voordat men ze bewerktø̄. Intussen kan men er wel schapen laten grazen. Van Dale (11de druk, blz. 661 s.v. dries) geeft als de eerste twee betekenissen ø̄braakliggende akkerø̄ en ø̄verarmd bouwland dat als (schapen)weide gebruikt wordtø̄. [N 14, 55; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; L 19b, 3a; L 19b, 2aI; A 10, 4; Wi 15; RND 20; monogr.]
I-8
|
34333 |
drinken bij de zeug |
zuiken:
zūkǝ (L331b Boukoul)
|
Het zuigen of drinken bij de zeug, gezegd van de big. [N 19, 21a]
I-12
|
33701 |
droge plekken in moeras |
horst:
hǫrs (L331b Boukoul)
|
Hoger gelegen, droge plekken in een moerasgebied. [N 27, 21a; R 3, 9]
I-8
|
32904 |
drogen, droog worden (van gemaaid gras) |
besterven:
bǝštę.rvǝ (L331b Boukoul)
|
Het droog worden, gezegd van gemaaid gras. [N 14, 90; monogr.]
I-3
|
20622 |
dronken zijn |
bezopen zijn:
bezao.pe zi.n (L331b Boukoul),
een stuk in de hakken hebben:
n sjtök inne hakke höbbe (L331b Boukoul),
een stuk in de jas hebben:
n sjtök inne jas höbbe (L331b Boukoul),
een stuk in de laad hebben:
n sjtök inne laaj höbbe (L331b Boukoul),
een stuk in de richel hebben:
n sjtök inne riechel höbbe (L331b Boukoul),
een stuk in hebben:
n sjtök in höbbe (L331b Boukoul),
een stuk in zijn kraag hebben:
n sjtök in ziene kraa.g höbbe (L331b Boukoul),
een stuk in zijn pens hebben:
n sjtök in zien pe.ns höbbe (L331b Boukoul),
een stuk in zijn reet hebben:
n sjtök in zien ree.t höbbe (L331b Boukoul),
een stuk in zijn vaan hebben:
n sjtök in zien vaan höbbe (L331b Boukoul),
een stuk in zijn vot hebben:
n sjtök in zien vót höbbe (L331b Boukoul),
hem hebben zitten:
m höbbe zitte (L331b Boukoul),
hem om hebben:
m óm höbbe (L331b Boukoul),
in de olie zijn:
inne oa.lie zi.n (L331b Boukoul),
in de olie zitten:
inne oa.lie zitte (L331b Boukoul),
kachel zijn:
kachel zi.n (L331b Boukoul),
kanonnenzat zijn:
knónnezaa.t zi.n (L331b Boukoul),
kegel zijn:
kèè.gel zi.n (L331b Boukoul),
poepzat zijn:
poepzaa.t zi.n (L331b Boukoul),
strontzat zijn:
sjtró.ntjzaa.t zi.n (L331b Boukoul),
te veel op hebben:
te vèùl op höbbe (L331b Boukoul),
te veel uit hebben:
te vèùl ōē.t höbbe (L331b Boukoul),
zat zijn:
zaa.t zi.n (L331b Boukoul)
|
dronken [N 10 (1961)]
III-2-3
|
25232 |
droog blijven |
t blijft over]:
’t drief euver (L331b Boukoul),
’t hèèt de ganse daag gedreig (L331b Boukoul),
(bij onweer).
’t geit oetrein (L331b Boukoul)
|
droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19656 |
droogdoek, theedoek |
keukenhanddoek:
keukehandjdook (L331b Boukoul)
|
Hoe noemt u de doek waarmee men afdroogt? [N105 (2000)]
III-2-1
|
25126 |
druilerig en koud weer |
druilerig (weer):
druulerig wèèr (L331b Boukoul),
miezerig (weer):
miezerig wèèr (L331b Boukoul)
|
druilerig weer [moezerig, monketig] [N 22 (1963)]
III-4-4
|