33310 |
hark, algemeen |
reek:
rē̜k (L331b Boukoul)
|
Gereedschap dat dient om uitgetrokken onkruid bijeen te trekken, afgevallen bladeren te verzamelen, de tuinpaden, het erf en het grind aan te harken, de grond fijn te maken, enz. Het bestaat uit een ijzeren kam van doorgaans ongeveer 30 cm breedte met korte licht gebogen tanden, bevestigd aan een lange steel. Bedoeld is hier het algemene stuk gereedschap dat met name in de moestuin en op het erf wordt gebruikt voor de vele boven opgesomde doeleinden. Specifieke harken met eigen benamingen komen in het lemma Bijzondere Harken aan bod. [N 18, 94; JG 1a, 1b, 2c; A 2, 44; A 28, 1a; A 34, 2a; L 1, a-m; L B2, 239; Lu 6, 1a; S 12; Gwn 8, 4; monogr.; add uit N 14, 97b; N 15, 4; N 18, 93 en 95; N J, 5]
I-5
|
20675 |
havermout |
havermout:
Syst. WBD
haa.vermou.t (L331b Boukoul)
|
Havermout [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20607 |
havermoutpap |
havermoutepap:
Syst. WBD
haa.vermou.tepap’ (L331b Boukoul)
|
Pap van havermout (haavere moute pap?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33994 |
haverzak |
muilzak:
muilzak (L331b Boukoul)
|
Zak, gevuld met haver, die men een ingespannen paard omhangt om het te laten eten. [N 13, 90; monogr.]
I-10
|
24412 |
hazelworm |
hazelworm:
hazelworm (L331b Boukoul)
|
hazelworm: Hoe noemt u de hazelworm, een pootloze hagedis die op de heide leeft en wel wat op een kleine slang lijkt? [N100 (1997)]
III-4-2
|
24988 |
heen en weer (bewegen) |
op en af:
hèè löp op en aaf (L331b Boukoul)
|
heen en weer lopen [op en aaf lope] [N 07 (1961)]
III-4-4
|
18015 |
hees, schor |
hees:
hei.s zi.n (L331b Boukoul)
|
schor, schor zijn [ruigsen, hees, gees zijn] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
32664 |
hefhout, hulpstaart |
ploegknuppel:
plōxknø̜pǝl (L331b Boukoul)
|
De houten steel die men gebruikte om de ploeg op te tillen, werd gestoken tussen de knecht en de ploegboom of door een metalen beugel bij het snijpunt van ploegboom en ploegstaart. In sommige gevallen was deze steel blijvend met de ploeg verbonden d.m.v. een strak gespannen touw tussen die steel en de ploegstaart. Op deze wijze ontstond er een tweede staart. De ploeg kon nu met beide handen bediend worden en was beter bestuurbaar. In andere gevallen was er geen vaste, met de ploeg verbonden hulpstaart, maar werd de ploegstok daarvoor aangewend. Blijkens de verstrekte gegevens was dit het geval in: K 278, 314, 353, L 163, 163a, 215, 244c, 268, 270, 286, 295, 312, 314, 321, 322, 324, 328, 364, 374, 416, P 175, 176, Q 20, 97, 111, 111x, 162 en 204a. Voor de benamingen van deze steel in de vermelde plaatsen zie men het lemma ploegstok. [N 11, 36]
I-1
|
24168 |
heggenmus |
heggenstotertje:
hèGGesjteuterke (L331b Boukoul),
pieperling:
pīē.perling (L331b Boukoul)
|
heggemus (14,5 overal bekend; grauw, zit graag onder en in heggen; nestje heeft mos binnenin; blauwe eitjes; zang helder krinkelend, ook s winters [N 09 (1961)]
III-4-1
|
26741 |
heizicht, heizeis |
heizicht:
hęjzext (L331b Boukoul)
|
Gereedschap om hei te maaien. In dit lemma zijn verwerkt de gegevens van de enqu√™tevraag naar ''de zeis om hei te maaien'' (I, 26b) en de vraag naar ''de zeis speciaal voor hei te maaien en russen te steken'' in N 18, vraag 77. Van Vessem wijst op pag. 99 ook al op het probleem dat veel informanten de zicht- en zeisbenamingen door elkaar heen gebruiken, omdat de overeenkomst tussen beide werktuigen erg groot is. Ook in dit lemma komen de zicht- en zeisbenamingen door elkaar heen voor. Men mag er niet van uitgaan dat de verschillende woordtypen steeds hetzelfde gereedschap aanduiden. Gemeenschappelijk is welde gebruiksmogelijkheid van dit gereedschap, namelijk om er hei mee te maaien. Een verschil tussen heizicht en heizeis kan zijn dat de heizicht twee handvaten heeft, terwijl de heizeis één handvat heeft. Het blad van de heizicht kan ook kleiner zijn en vooral korter dan dat van de heizeis.' [N 18, 77; I, 26b]
II-4
|