21475 |
neger |
neger:
neger (L331b Boukoul),
zwarte, een -:
zjwarte (L331b Boukoul)
|
neger [N 102 (1998)]
III-3-1
|
24217 |
nestkastje |
vogelkouwtje:
veugelkeutje (L331b Boukoul)
|
vogelkastje: Hoe noemt u in uw dialect een kastje voor vogels om in te nestelen dat men aan het huis of een boom hangt? [N 100 (1997)]
III-4-1
|
17609 |
neus (spotnamen) |
gevel:
gee.vel (L331b Boukoul),
kuit:
kui.t (L331b Boukoul),
voorgevel:
veu.rgee.vel (L331b Boukoul)
|
neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17614 |
neusgaten |
neusgaten:
naasgaa.ter (L331b Boukoul)
|
neus: neusgaten [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33930 |
neusriem |
naasriem:
nāsrēm (L331b Boukoul)
|
Leren riempje van het hoofdstel dat over de neus van het paard loopt. [N 13, 23]
I-10
|
34370 |
neusring |
ring:
rēŋk (L331b Boukoul)
|
Ring in de neus van het varken die het wroeten moet beletten. [N 19, 26; JG 2c; mongr.]
I-12
|
17698 |
nier |
nier:
neer (L331b Boukoul)
|
nier [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34149 |
niet bevrucht |
gust:
gø̜s (L331b Boukoul)
|
Niet bevrucht bij dekking, gezegd van de koe. [N C, 19; N C, 18]
I-11
|
17724 |
nieuwsgierig kijken |
nieuwsgierig kijken:
nuujsjeerig kīē.ke (L331b Boukoul)
|
kijken: nieuwsgierig kijken [blieke, spitsmoele] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18020 |
niezen |
niesten:
neeste (L331b Boukoul),
niezen:
neeze (L331b Boukoul)
|
niezen [niese, nieste] [N 10a (1961)]
III-1-2
|