20651 |
pudding |
pudding:
Syst. WBD
pöd’ding (L331b Boukoul)
|
Pudding (bodding, podding?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18110 |
puistjes |
brobbels:
brŏĕbele (L331b Boukoul)
|
puistjes [bultjes, botsels, brobbels] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
32879 |
punt van het blad van de zeis |
punt:
pø.ntj (L331b Boukoul)
|
De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
33635 |
putemmer |
putemmer:
pøͅtømər (L331b Boukoul)
|
[N 12 (1961)]
I-7
|
24227 |
putter |
puttertje:
pötter, pötterke (L331b Boukoul)
|
putter (12 man en pop gelijk; rood gezicht, geel in vleugel, wit in staart; hier alleen op trek; vrij schaars; distelliefhebber; zang is vrolijk, druk gedjiedel; veel in kooi [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22726 |
raadsel(tje) |
raadsel(tje):
rèùdselke (L331b Boukoul),
(onz.).
raodsel (L331b Boukoul)
|
raadsel [N 07 (1961)] || raadseltje [N 07 (1961)]
III-3-2
|
19224 |
raden |
raden:
rao.jen (L331b Boukoul)
|
raden [N 07 (1961)]
III-3-2
|
34631 |
rammelkar |
kloterkar:
klōtǝrkęr (L331b Boukoul)
|
Kar die veel lawaai maakt. [N 17, 92]
I-13
|
24229 |
ransuil |
katuil:
katūūl (L331b Boukoul)
|
uil: ransuil (36 oorpluimpjes, bijna alleen in mastbossen; broedt in oud kraaienest; roep [oe-oe-oe-oe] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33207 |
rapen |
rapen:
rāpǝ (L331b Boukoul)
|
De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d]
I-5
|