33873 |
drachtige merrie |
vol:
vǫ.l (L360p Bree),
volle meer:
vǫl mē̜.r (L360p Bree)
|
De merrie "behoudt", als men na een drietal weken zekerheid heeft dat ze drachtig is; bij een miskraam "verwerpt" ze. [JG 1a, 1b; N 8, 50a]
I-9
|
33523 |
draden of randen van peulvruchten |
vijzen:
vēͅzə (L360p Bree)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17806 |
dragen |
dragen:
dragen (L360p Bree)
|
dragen [ZND m]
III-1-2
|
25127 |
dragen, gezegd van ijs |
goed dragen:
het i-js dreegt good (L360p Bree)
|
dragen gezegd van ijs waarop men kan lopen [lijden, helen, houden] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
23864 |
drager van het kerkvaandel |
vaandrager:
vaandrager (L360p Bree)
|
De drager van het vaandel [vanedreëjer]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
20663 |
dragon |
dragon:
Bree Wb.
dragon (L360p Bree, ...
L360p Bree)
|
Dragon; een overblijvende plant met smalle gaafrandige bladeren en 3 mm grote bloemhoofdjes waarvan de jonge bladeren dienen als specerij in sla en bij het inmaken van augurken, zilveruitjes, etc. (drakewortel, kloppenkruid, stragoen). [N 82 (1981)]
I-7, III-2-3
|
20500 |
drank |
drank:
drank (L360p Bree),
drinkje:
dim.
drenkske (L360p Bree)
|
drank; Hoe noemt U: Dat wat gedronken wordt (drinken, soopje, zuip) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33848 |
draven |
draven:
drāvǝ (L360p Bree)
|
In draf gaan, een actieve twee-tempogang, waarbij een diagonaal benenpaar gelijkmatig wordt opgeheven en weer neergezet, bijv. eerst linkervoorbeen en rechterachterbeen, daarna beide andere benen, met daartussen een zweefmoment. Zie afbeelding 9. [JG 1b; N 8, 81b en 81d]
I-9
|
21153 |
dreef |
dreef:
dreft (L360p Bree),
drèèf (L360p Bree),
drèèft (L360p Bree)
|
een lange dreef [ZND 23 (1937)] || een weg aan met beide zijden een of meer rijen bomen (dreef, dreeft, laan,laning, lei) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18877 |
drenzen |
grijnzen:
grinse (L360p Bree, ...
L360p Bree),
Jòngke, sjei toch in ût möt det grinse (of det gegrinsde kri-gs di-jn gòsting toch neet Samenstellingen: grinskluut,grinserd, grinslap, grinsi-jzer
grinse (L360p Bree),
janken:
janke (L360p Bree)
|
grienen, drenzen || huilerig zeuren || op een zeurderige toon huilen [drenzen, jengelen, janken, drammen, simmen] [N 85 (1981)] || op zeurderige toon huilen [knooiachtig, dremmerig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|