20145 |
een blauwtje lopen |
de bons krijgen:
de bóns kri-jge (L360p Bree),
hij heeft daar zijn erwten uit:
hèè hèèt doa zi-jn erten ût (L360p Bree),
hij heeft een blauwe opgelopen:
hè hèèt eine blauwe opgeluipe (L360p Bree),
ze hebben hem tegen zijn schenen gestampt:
ze hebben hm tiegen zien chiene gestampt (L360p Bree),
ze heeft hem laten staan:
ze hèèt hem loate stoan (L360p Bree)
|
Als een jongen door een meisje wordt afgewezen zegt men wel: hij heeft een blauwtje gelopen. Kent u voor dit feit in uw dialect een andere uitdrukking? [N 115 (2003)] || een andere benaming voor: hij heeft een blauwtje gelopen. Als een jongen door een meisje wordt afgewezen zegt men wel: --. Kent u voor dit feit in uw dialect een andere uitdrukking? (bv. hij heeft een blonde gelopen, een blauwe scheen krijgen, enz) [DC 52 (1977)]
III-2-2
|
20505 |
een borrel drinken |
een borrel pakken:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
eine borrel pakken (L360p Bree),
een borreltje pakken:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
ein borrelke pakken (L360p Bree),
een drupje pakken:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
ein drepke pakken (L360p Bree),
een druppel drinken:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
ein dreppel drinke (L360p Bree),
een scheppen:
Vèè goan er òs eine goje sjòppe
sjöppe (L360p Bree)
|
drinken || druppel (drinken), een borrel pakken [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
20941 |
een boterham smeren |
een boterham smeren:
ənə bű̅ətəram smīrə (L360p Bree)
|
smeren [RND]
III-2-3
|
22484 |
een cadeau geven |
schenken:
scheinke (L360p Bree),
sjènke (L360p Bree),
šeŋkə (L360p Bree)
|
Kado geven [schenken, besteken]. [N 89 (1982)] || Schenken. [Willems (1885)], [ZND A1 (1940sq)]
III-3-2
|
24014 |
een communie-examen afnemen |
catechismus volgen en examen over doen:
kattechismus volgen en ekzame îever doon (L360p Bree)
|
Een godsdienstexamen afnemen vóór de eerste H. Communie, "uitzetten"[oeszetse]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34532 |
een ei |
ei:
ē̜i̯ (L360p Bree),
ęi̯ (L360p Bree),
eitje:
ē̜i̯kǝ (L360p Bree),
ęi̯kǝ (L360p Bree)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
34541 |
een ei afpellen |
pellen:
pølǝ (L360p Bree),
schillen:
šølǝ (L360p Bree),
šø̜lǝ (L360p Bree)
|
Een ei van de schaal ontdoen. [N 19, 55b; A 39, 9b]
I-12
|
34534 |
een ei schouwen |
doorkijken:
durkikǝ (L360p Bree),
lichten:
lēxtǝ (L360p Bree)
|
Men schouwt een ei om na te gaan of het bevrucht is en of het nog goed is voor consumptie. Men doet dit door het ei naar het licht te houden. Ook kan men controleren of het ei goed is door het in water te leggen. Als het zinkt, is het goed. [N 19, 56]
I-12
|
32747 |
een geerakker ploegen |
kortvoorden:
[kortvoorden] (L360p Bree)
|
Afhankelijk van de gebruikte ploeg en de gevolgde ploegwijze kan de geer van een trapeziumvormige akker op verschillende manieren worden geploegd. Wordt de akker met een wentel- of een keerploeg bewerkt, dan kan men a) met de geer beginnen en dan - schuin tegen de geervoren aan - de lange voren ploegen, of b) met de lange voren beginnen en op de overblijvende geer korter wordende voren ploegen, waarbij tenslotte - schuin op de geervoren - nog enige lange sluitvoren worden geploegd. Op een uiteen te ploegen geerakker ploegt men vanaf de zijkanten eerst de lange voren, totdat men de in midden uitgezette geer bereikt. Daar ploegt men dan korter wordende voren, die in het midden (waar men moest keren) worden aangevuld met een aantal lange sluitvoren. Wordt die geerakker het jaar daarop bijeengeploegd, dan ploegt men in het midden eerst het daar uitgezette geerstuk bijeen; daarop laat men dan de lange voren volgen. Als een trapeziumvormige akker geploegd kan worden in voren die in dezelfde richting lopen als de evenwijdige korte en lange zijde van het stuk, hoeft men geen geer te ploegen. Voor het([...)-gedeelte van sommige varianten zie men het vorige lemma. [N 11, 64; N 11A, 126a + b + c + d; JG 1a + 1b; monogr.; A 33, 9 add.]
I-1
|
20131 |
een hond vleien |
fletsen:
Bree Wb.
fletse (L360p Bree)
|
Hoe noemt u een hond vleien (fluren, flemen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|