23713 |
engel des heren |
engel des heren:
engel des hieere (L360p Bree)
|
Het "Engel des Heren"of "Angelus", het gebed bij het Angelus-luiden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23898 |
engelbewaarder |
engelbewaarder:
engelbewaarder (L360p Bree)
|
Een beschermengel, bewaarengel, engelbewaarder, schutsengel. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24062 |
engelenmis |
engelenmis:
engelenmis (L360p Bree)
|
Een Engelenmis, een lijkdienst voor een kind dat jonger is dan zeven jaar en de eerste H. Communie nog niet heeft gedaan. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24313 |
engerling, larve van de meikever |
spekmade:
speͅkmāj (L360p Bree),
speͅkmājə (L360p Bree)
|
engerling, larve van de meikever die aan gras- en plantenwortels vreet [N 26 (1964)] || engerling, meikeverlarve [ZND 34 (1940)]
III-4-2
|
20333 |
enig kind |
enig kind:
ein einig keindsj (L360p Bree),
einig keindsj (L360p Bree)
|
een enig kind; een kind dat geen broers of zusters heeft [koekoek, koekoeks-jong] [N 115 (2003)] || een enig kind; een kind dat geen broers of zusters heeft [koekoek, koekoeksjong] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17775 |
enkel |
enkel:
eŋkəl (L360p Bree, ...
L360p Bree),
knopshiel:
knubsīl (L360p Bree)
|
enkel [ZND m] || enkel (subst) [ZND m] || mijn enkel (van de voet) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-1
|
33605 |
enten |
enten:
i.ʔnten (L360p Bree),
griffelen:
grefələ (L360p Bree),
snijden:
snei̯ə (L360p Bree)
|
[RND 08] [ZND 01 (1922)] [ZND 34 (1940)]
I-7
|
28827 |
entre-deux |
entre-deux:
õ̜ntǝrdø̄ (L360p Bree)
|
Kanten tussenzetsel in een gordijn, een schort, een kleed enz. [N 62, 81b; N 62, 81a; L 35, 5]
II-7
|
21204 |
envelop |
envelop (<fr.):
`n amvelop (L360p Bree),
`n anvelop (L360p Bree),
anvelop (L360p Bree),
ein anvelop (L360p Bree),
ein envelop (L360p Bree),
omslag:
omslaag (L360p Bree)
|
de omslag voor brieven [enveloppe, brievenzak, zakje] [N 90 (1982)] || een omslag (van een brief) [ZND 39 (1942)]
III-3-1
|
17985 |
epidemie |
epidemie:
epedemie (L360p Bree),
ziekte die besmettelijk is:
die zeekde is besmettelik (L360p Bree),
ziekte die voortgaat:
die zeekte geit voort (L360p Bree)
|
die ziekte is besmettelijk [ZND 32 (1939)] || Epidemie: een besmettelijke ziekte die zich zeer snel uitbreidt (epidemie, besmettelijke ziekte). [N 107 (2001)]
III-1-2
|