20586 |
fruit bewaren |
laten rijpen:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51
loate riepe (L360p Bree)
|
leggen de kinderen fruit te rijpen in verborgen hoekjes; hoe noemen zij dat: meuken of iets dergelijks? [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
20494 |
fruit eten |
snatsen:
snaotse (L360p Bree),
vooral onrijp fruit
snātsen (L360p Bree)
|
fruit eten; Hoe noemt U: (Veel, onrijp) fruit eten (groezen, snaaien, snatsen, snoeien) [N 80 (1980)] || snoepen [ZND 07 (1924)]
III-2-3
|
33530 |
fruit, slechte kwaliteit |
kraak:
krā.k (L360p Bree),
kraatsel:
kraatsel (L360p Bree),
krā.tsəl (L360p Bree)
|
[ZND m]fruit, slecht, minderwaardig —
I-7
|
20536 |
fruiten |
fruiteren:
frûtère (L360p Bree)
|
fruiten; Hoe noemt U: Vlees of uien bruin braden (fruiten, fritten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24443 |
fruitworm |
made:
māj (L360p Bree)
|
worm die in een appel huist [pieremenneke] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
19727 |
fuchsia |
fuchsia:
-
fuuksia (L360p Bree)
|
fuchsia [DC 57 (1982)]
III-2-1
|
30056 |
fundament |
fundering:
føndē̜reŋ (L360p Bree)
|
De grondvesten van een gebouw. Het fundament kan al dan niet onderheid zijn, wordt in metselsteen, stampbeton of gewapend beton uitgevoerd en reikt tot aan het maaiveld of de begane grond. [N 31, 1a; N 31, 1b; N 31, 1c; monogr.]
II-9
|
30104 |
fundament van de schoorsteen |
plateau:
plátō (L360p Bree)
|
Het metselwerk waarop de schoorsteen rust. Een fundament voor een meestal buiten de muur liggende schoorsteen opmetselen werd in Q 121 'een console uitmuren' ('eŋ kǫnsǫl ūsmūrǝ') genoemd. [N 32, 25b; monogr.]
II-9
|
30053 |
funderingssleuven uitsteken |
fundamenten uitgraven:
føndāmęntǝ øjt˲grāvǝ (L360p Bree)
|
Gleuven uitsteken langs de vier wanden op de bodem van de uitgegraven kelderruimte. In de sleuven worden later de fundamenten geplaatst. Zie voor het woordtype 'gescheuten' (Q 194) ook RhWb dl. VII, k. 962, s.v. 'Geschäu': ø̄das Mauerwerk aus Bruchsteinen an der Erde, auf dem die Balkenlage des Fachwerkhauses ruht.ø̄ [N 30, 25a; monogr.]
II-9
|