e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gedenken; gedachtenis herdenken: herdènke (Bree), rappeleren: Fr. se rappeler  rappelère (Bree), Fr. se rappeler Ich rappelèèr dich eraan deste good op ti-jd moos kòmme  rappelère (Bree) doen herinneren || terugdenkend aan overleden personen op bepaalde data [gedenken, geheugen] [N 85 (1981)] || zich herinneren III-1-4
gedienstig gedienstig: gedeenstig (Bree), hēͅs gədēnstech (Bree), hè is gedeenstig (Bree) Hij is gedienstig (geneigd om dienst te bewijzen). [ZND 35 (1941)] III-1-4
gedoopt worden gedoopt worden: gedeip wère (Bree) Gedoopt worden. [N 96D (1989)] III-3-3
gedrukt (ze is) opengegaan: ȳpǝgǝgaŋǝ (Bree) Een slecht passend tuig - vooral het gareel bij het trekken - drukt door op de huid. Het paard krijgt drukwonden en vlekken. Vgl. het lemma ''witte vlekken'' (7.34). [N 8, 94b] I-9
geduld geduld: ein bitje geduldj (Bree), patintie: Fr. patience Samenst. pasjentsiewerk  pasjentsie (Bree) geduld || Heb toch wat geduld! [ZND 35 (1941)] III-1-4
gedupeerd gepluimd: cf. WNT XII-2 kol. 2832 s.v. "pluimen (II)"3. Geheel figuurlijk, van menschen: o.a. Ze afzetten  geplûmd (Bree) veel nadeel of hinder van een of andere daad of woorden ondervindend [gezien, geleverd, gepluimd] [N 85 (1981)] III-1-4
gedwee gedwee: NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??  ei gedwie kenieh (Bree), ēͅj gədwiə kēͅjntš (Bree), ook materiaal 23, 69; znd 35, 49  gədwiə (Bree), ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49  gedwie (Bree), gedwèi (Bree), gewillig: gewillig (Bree), ook materiaal 23, 69; znd 35, 49  gewillig (Bree), goed: ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49  good (Bree) blijken van onderworpenheid tonend, zonder nadenken opdrachten uitvoerend [gewillig, braaf, gedwee, gemakkelijk, goed, zacht] [N 85 (1981)] || Een gewillig (gedwee) kind. [ZND 35 (1941)] || gedwee [ZND 01 (1922)] III-1-4
geelgors gele schrijver: gèle sjri-jver (Bree) geelgors III-4-1
geelzucht geel verf: gēͅl veͅrərf (Bree), gèlverf (Bree), geelzucht: gèèlzucht (Bree) de geelzucht (ziekte waarbij de huid en ook het wit van de ogen geel wordt) [ZND 35 (1941)] || Geelzucht: ziekte die zich uiterlijk kenmerkt door de gele kleur die de huid aanneemt ten gevolge van de opneming der galkleurstof in het bloed (galzucht, galziekte, geluw, gele verf, geelverf, verf, geelaard, gele ziekte). [N 84 (1981)] III-1-2
geen ... waard geen meter waard: gein miter weerd (Bree), geen sik waard: gein sik wēͅrd (Bree) Hoe zegt men van iets dat geen waarde heeft? (dat is geen ... waard). [ZND 28 (1938)] III-3-1