19248 |
gedenken; gedachtenis |
herdenken:
herdènke (L360p Bree),
rappeleren:
Fr. se rappeler
rappelère (L360p Bree),
Fr. se rappeler Ich rappelèèr dich eraan deste good op ti-jd moos kòmme
rappelère (L360p Bree)
|
doen herinneren || terugdenkend aan overleden personen op bepaalde data [gedenken, geheugen] [N 85 (1981)] || zich herinneren
III-1-4
|
19090 |
gedienstig |
gedienstig:
gedeenstig (L360p Bree),
hēͅs gədēnstech (L360p Bree),
hè is gedeenstig (L360p Bree)
|
Hij is gedienstig (geneigd om dienst te bewijzen). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
24000 |
gedoopt worden |
gedoopt worden:
gedeip wère (L360p Bree)
|
Gedoopt worden. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33915 |
gedrukt |
(ze is) opengegaan:
ȳpǝgǝgaŋǝ (L360p Bree)
|
Een slecht passend tuig - vooral het gareel bij het trekken - drukt door op de huid. Het paard krijgt drukwonden en vlekken. Vgl. het lemma ''witte vlekken'' (7.34). [N 8, 94b]
I-9
|
19046 |
geduld |
geduld:
ein bitje geduldj (L360p Bree),
patintie:
Fr. patience Samenst. pasjentsiewerk
pasjentsie (L360p Bree)
|
geduld || Heb toch wat geduld! [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
19256 |
gedupeerd |
gepluimd:
cf. WNT XII-2 kol. 2832 s.v. "pluimen (II)"3. Geheel figuurlijk, van menschen: o.a. Ze afzetten
geplûmd (L360p Bree)
|
veel nadeel of hinder van een of andere daad of woorden ondervindend [gezien, geleverd, gepluimd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18916 |
gedwee |
gedwee:
NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??
ei gedwie kenieh (L360p Bree),
ēͅj gədwiə kēͅjntš (L360p Bree),
ook materiaal 23, 69; znd 35, 49
gədwiə (L360p Bree),
ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49
gedwie (L360p Bree),
gedwèi (L360p Bree),
gewillig:
gewillig (L360p Bree),
ook materiaal 23, 69; znd 35, 49
gewillig (L360p Bree),
goed:
ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49
good (L360p Bree)
|
blijken van onderworpenheid tonend, zonder nadenken opdrachten uitvoerend [gewillig, braaf, gedwee, gemakkelijk, goed, zacht] [N 85 (1981)] || Een gewillig (gedwee) kind. [ZND 35 (1941)] || gedwee [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
24150 |
geelgors |
gele schrijver:
gèle sjri-jver (L360p Bree)
|
geelgors
III-4-1
|
18098 |
geelzucht |
geel verf:
gēͅl veͅrərf (L360p Bree),
gèlverf (L360p Bree),
geelzucht:
gèèlzucht (L360p Bree)
|
de geelzucht (ziekte waarbij de huid en ook het wit van de ogen geel wordt) [ZND 35 (1941)] || Geelzucht: ziekte die zich uiterlijk kenmerkt door de gele kleur die de huid aanneemt ten gevolge van de opneming der galkleurstof in het bloed (galzucht, galziekte, geluw, gele verf, geelverf, verf, geelaard, gele ziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21586 |
geen ... waard |
geen meter waard:
gein miter weerd (L360p Bree),
geen sik waard:
gein sik wēͅrd (L360p Bree)
|
Hoe zegt men van iets dat geen waarde heeft? (dat is geen ... waard). [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|