22441 |
gemaskerd persoon |
gemombakkest (bn.):
puntje onder de o
gəmombàkəst (L360p Bree),
vastelavondgek:
vastelovendgek (L360p Bree),
vastelavondsgek:
vasteloavendsjgek (L360p Bree),
vastelovendsgek (L360p Bree),
vastenavondsgek:
vastenavondsgek (L360p Bree)
|
[Carnavalsvierder]. || Een gemaskerd persoon. [ZND B1 (1940sq)] || Een persoon met een masker voor [maskeraad, mom, vastenavondsgek]. [N 88 (1982)] || Hoe heet: een gemaskerd persoon? [ZND 31 (1939)]
III-3-2
|
18945 |
gemeen |
gemeen:
gemein (L360p Bree),
gəmein (L360p Bree),
ook materiaal znd 23, 79
gemein (L360p Bree)
|
gemeen [ZND A2 (1940sq)] || gemeen (smerig, slecht) [ZND 01 (1922)] || slecht, gezegd van het karakter, de aard [bedekt, laag] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21465 |
gemeente |
gemeent:
gəmejnt (L360p Bree),
gemeente:
geménten (L360p Bree)
|
gemeente [ZND m], [ZND m]
III-3-1
|
21718 |
gemeentebelasting |
gemeentelasten:
gemeentelasten (L360p Bree)
|
de belasting die slechts voor één gemeente of stad geldt [octrooi, binnenboek, gemeentelasten] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21705 |
gemeentesecretaris |
secretaris:
sikkeltaris (L360p Bree),
sik:
sik (L360p Bree)
|
het hoofd van de secretarie [administratie] van een gemeente [griffier, secretaris, sikkeltaris, sik] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33670 |
gemeenteweide |
gemeentswei:
gǝmē̜i̯ntšwē̜i̯ (L360p Bree)
|
Weiland dat eigendom is van de gemeente. Een woordtype als vrijwei duidt erop dat men hier als kleine of arme boer zijn koeien vrij kon laten grazen. De informanten van Horn (L 325) en Maasbracht (L 377) zeggen echter dat men eertijds op gemeentewei de koeien kon laten grazen tegen een jaarlijkse vergoeding. [N 14, 60; A 10, 4; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
18958 |
gemene vrouw |
canaille (fr.):
Fr. canaille
kenalie (L360p Bree),
hoort men soms ook Fr.canaille
kernalie (L360p Bree),
pekelteef:
pekelteef (L360p Bree),
ros:
De körmeszenger vroog aan de òmstoanders: Wèè hèèt er begot mi-jn ros geziên
ros (L360p Bree),
slecht wijf:
èè slecht wi-jf (L360p Bree),
spook:
Syn eine puuk
spuuk (L360p Bree),
teef:
deͅt eͅs ɛin tif (L360p Bree)
|
een scheldwoord betreffende een moreel minderwaardig vrouwmens || een vrouw met een slecht en gemeen karakter [venijn] [N 85 (1981)] || katijvig": betekenis [ZND 43 (1943)] || kwaadaardige vrouw, kanalje, feeks || lelijke en venijnige vrouw || vrouwelijk wezen met een slecht karakter
III-1-4
|
18814 |
gemoed |
gemoed:
gemood (L360p Bree)
|
het binnenste van de mens als zetel van zijn gevoel [moed, gemoed] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18165 |
genezen |
beter:
bèter (L360p Bree),
genezen:
genezen (L360p Bree)
|
genezen [ZND m] || Genezen: hersteld, beter (klaar). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18817 |
genoegen (doen) |
goesting:
gòsting (L360p Bree)
|
tevredenheid, genoegen [trek, plezier, goesting, snoel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|