e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gemaskerd persoon gemombakkest (bn.): puntje onder de o  gəmombàkəst (Bree), vastelavondgek: vastelovendgek (Bree), vastelavondsgek: vasteloavendsjgek (Bree), vastelovendsgek (Bree), vastenavondsgek: vastenavondsgek (Bree) [Carnavalsvierder]. || Een gemaskerd persoon. [ZND B1 (1940sq)] || Een persoon met een masker voor [maskeraad, mom, vastenavondsgek]. [N 88 (1982)] || Hoe heet: een gemaskerd persoon? [ZND 31 (1939)] III-3-2
gemeen gemeen: gemein (Bree), gəmein (Bree), ook materiaal znd 23, 79  gemein (Bree) gemeen [ZND A2 (1940sq)] || gemeen (smerig, slecht) [ZND 01 (1922)] || slecht, gezegd van het karakter, de aard [bedekt, laag] [N 85 (1981)] III-1-4
gemeente gemeent: gəmejnt (Bree), gemeente: geménten (Bree) gemeente [ZND m], [ZND m] III-3-1
gemeentebelasting gemeentelasten: gemeentelasten (Bree) de belasting die slechts voor één gemeente of stad geldt [octrooi, binnenboek, gemeentelasten] [N 90 (1982)] III-3-1
gemeentesecretaris secretaris: sikkeltaris (Bree), sik: sik (Bree) het hoofd van de secretarie [administratie] van een gemeente [griffier, secretaris, sikkeltaris, sik] [N 90 (1982)] III-3-1
gemeenteweide gemeentswei: gǝmē̜i̯ntšwē̜i̯ (Bree) Weiland dat eigendom is van de gemeente. Een woordtype als vrijwei duidt erop dat men hier als kleine of arme boer zijn koeien vrij kon laten grazen. De informanten van Horn (L 325) en Maasbracht (L 377) zeggen echter dat men eertijds op gemeentewei de koeien kon laten grazen tegen een jaarlijkse vergoeding. [N 14, 60; A 10, 4; N 18, add.; monogr.] I-8
gemene vrouw canaille (fr.): Fr. canaille  kenalie (Bree), hoort men soms ook Fr.canaille  kernalie (Bree), pekelteef: pekelteef (Bree), ros: De körmeszenger vroog aan de òmstoanders: Wèè hèèt er begot mi-jn ros geziên  ros (Bree), slecht wijf: èè slecht wi-jf (Bree), spook: Syn eine puuk  spuuk (Bree), teef: deͅt eͅs ɛin tif (Bree) een scheldwoord betreffende een moreel minderwaardig vrouwmens || een vrouw met een slecht en gemeen karakter [venijn] [N 85 (1981)] || katijvig": betekenis [ZND 43 (1943)] || kwaadaardige vrouw, kanalje, feeks || lelijke en venijnige vrouw || vrouwelijk wezen met een slecht karakter III-1-4
gemoed gemoed: gemood (Bree) het binnenste van de mens als zetel van zijn gevoel [moed, gemoed] [N 85 (1981)] III-1-4
genezen beter: bèter (Bree), genezen: genezen (Bree) genezen [ZND m] || Genezen: hersteld, beter (klaar). [N 84 (1981)] III-1-2
genoegen (doen) goesting: gòsting (Bree) tevredenheid, genoegen [trek, plezier, goesting, snoel] [N 85 (1981)] III-1-4