33319 |
gepachte hoeve, pachtgoed |
pachtgoed:
paxt˲gō (L360p Bree),
winning:
weneŋ (L360p Bree),
wɛneŋ (L360p Bree)
|
Het bedrijf dat een boer niet in eigen bezit heeft maar pacht (huurt) van de eigenaar aan wie hij in enige vorm betaalt voor het gebruik. Bij winning in L 352 wordt aangetekend: "vroeger heeft de naam denkelijk bestaan, want er is nog een boerderij die de naam De Winning draagt". Bij enkele opgaven in Nederlands Zuid-Limburg wordt opgemerkt dat enige pachthoeven nog in "halfsheid liggen"; de eigenaar ontvangt de helft van het koren, terwijl de pachter ("halfer") het overblijvende koren krijgt met het stro. Algemene en specifieke termen zijn in dit lemma uit elkaar gehouden. Voor de fonetische documentatie van de opgaven die gelijk zijn aan die voor boerderij in het algemeen, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2bI; L 38, 21a; L 48, 22; Lu 2, 22; S 27; Wi 18; monogr.; add. uit L 38, 22 en ander materiaal van lemma 1.1.1]
I-6
|
34057 |
geprimeerde stier |
prijsstier:
prī.sstēr (L360p Bree)
|
Stier die prijzen en andere bekroningen heeft behaald. [JG 1a, 1b]
I-11
|
17560 |
geraamte |
geraamte:
gerèèmte (L360p Bree),
gərømtə (L360p Bree)
|
een geraamte [ZND B1 (1940sq)] || geraamte [N 10a (1961)]
III-1-1
|
18939 |
gereed |
gereed:
gərēͅjt (L360p Bree),
Ich bön nog neet gereid möt mee werk
gereid (L360p Bree),
klaar:
klōr (L360p Bree),
klōͅr (L360p Bree),
klōͅər (L360p Bree),
tiêge de middig kan ich möt det werkske kloar zeen
kloar (L360p Bree),
kompleet:
di-j verzameling waas eindelik kòmpliêt
kòmpliêt (L360p Bree),
vaardig:
vèrig (L360p Bree),
Voilà, det werkske is alweer vèrig
vèrig (L360p Bree)
|
afgewerkt || gereed (vaardig): het eten is gereed [ZND B2 (1940sq)] || gereed, af || gereed: zijt ge gereed met uw werk ? [ZND B2 (1940sq)] || klaar [ZND A2 (1940sq)], [ZND m] || klaar met een handeling die verricht moest worden, een handeling verricht hebbend [af, vaardig, klaar, teneinde, ree, verrig] [N 85 (1981)] || klaar,af || volledig, af
III-1-4
|
19091 |
gerieflijk |
gerieflijk:
ei gereefliek huus (L360p Bree),
gereeflijk (L360p Bree),
gərēflək høͅjs (L360p Bree)
|
Gerieflijk huis. [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
25066 |
gering aantal, een paar |
koppel:
koppel (L360p Bree),
paar:
paar (L360p Bree)
|
een gering aantal [paar] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21822 |
geroezemoes |
gekal (zn.):
het gekal (L360p Bree)
|
druk praten en fluisteren, gezegd van een groep mensen, roezemoezen [tipselen, strisselen, lispelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
20912 |
gerookt spek |
gerookt spek:
gerijkt spek (L360p Bree),
inz. voor vleeswaren gereikte sjònk gereikt spek
gereikt spek (L360p Bree)
|
gerookt || spek dat gerookt is [DC 48 (1973)]
III-2-3
|
32979 |
gerst |
gerst:
gárst (L360p Bree)
|
Hordeum L. De gerstteelt was in Belgisch Limburg betrekkelijk zeldzaam. Bij zomergerst wordt aangetekend: vooral bestemd voor de brouwerij; bij wintergerst: vooral bestemd als veevoer. Volgorde varianten van gerst: 1. met "rst" in de auslautgroep; 2. met "st"; 3. met "rs"; en 4: met alleen "s" in de auslautgroep; zie de eerste klankkaart [kaart 6]; in de tweede klankkaart [kaart 7] is de geografische verspreiding van het vocalisme weergegeven. Zie afbeelding 1, d. [JG 1a, 1b; L A1, 127; L 1 a-m; L 24, 6a; L lijst graangewassen, 2; R 3, 24; S 10; Wi 53; monogr.]
I-4
|
18312 |
geruite jurk |
ruitjeskleed:
rējtšəsklēͅit (L360p Bree),
ri-jtsjeskleid (L360p Bree)
|
jurk van geruite stof [ruutekeskleid] [N 24 (1964)]
III-1-3
|