e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gif gif: De informant heeft deze mogelijke oplossing gewoon onderlijnd, zodat het m.i. niet duidelijk is wat nu juist bedoeld is.  gif (Bree), gift: gift (Bree), De informant heeft deze mogelijke oplossing gewoon onderlijnd, zodat het m.i. niet duidelijk is wat nu juist bedoeld is.  gift (Bree), vergif: De informant heeft deze mogelijke oplossing gewoon onderlijnd, zodat het m.i. niet duidelijk is wat nu juist bedoeld is.  vergif (Bree), vergift: De informant heeft deze mogelijke oplossing gewoon onderlijnd, zodat het m.i. niet duidelijk is wat nu juist bedoeld is.  vergift (Bree) Gif: stof die een nadelige of dodelijke werking heeft op het lichaam van een mens (venijn, (ver)gif(t)). [N 107 (2001)], [N 84 (1981)] III-1-2
gilde gilde: geldžə (Bree), gilde (Bree), gildetje: gileke (Bree) Een gilde. [ZND 35 (1941)] || Gilde. [Willems (1885)] III-3-2
gispen, geselen geselen: geisele (Bree, ... ) Met een tak of zweep slaan (smikken, geselen, klatsen) [N 108 (2001)] || slaan, Met een tak of zweep ~ (gipsen). [N 84 (1981)] III-1-2
gist gist: gist (Bree), gęs (Bree), (na?t\\. drúg\\)  gəes (Bree) Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2] || gist, dikwijls door brouwerijen geleverd (Fr. levure) [ZND 02 (1923)] II-1, III-2-3
glacé glac (fr.): glases (Bree), glāsēs (Bree), glachaas (<fr.): glasee hause (Bree) handschoenen van glanzend leer, glacés [N 23 (1964)] III-1-3
glad, glijdend glad: glāt (Bree) glad [ZND B2 (1940sq)] III-4-4
glasgordijn gordijn: gordi-jn (Bree) Dun gordijn van gaas of andere fijne stof, dat vlak voor het raam hangt (gordijn, glasgordijn, vitrage) [N 79 (1979)] III-2-1
glazenkast zilverkast: zilverkast (Bree) Kast met opbouw, voor zilver- of glaswerk (buffet, zilverkast, glazenkast) [N 79 (1979)] III-2-1
glazig glazeren: glazeren (Bree), jlāzərə (Bree), glazig: glazig (Bree) aardappel die hard en doorschijnen is (glazen patat) [ZND 35 (1941)] || glazig; Hoe noemt U: Hard en doorschijnend, gezegd van aardappelen (schier, glazerig) [N 80 (1980)] III-2-3
glazuur glazuur: glazuur (Bree), wit: het wit vanne tan (Bree) Glazuur: de glinsterende laag waarmee de tanden bedekt zijn (glazuur, email). [N 84 (1981)] || Glazuur: de glinsterende laag waarmee de tanden bedekt zijn (glazuur, email, wit). [N 106 (2001)] III-1-1