id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18631 | alpinomuts | alpin (fr.): alpe͂ͅ (Bree), alpinomuts (<it.): alpinomöts (Bree), blauwe pots: blauw puuts (Bree), pots: puts (Bree) | alpino(muts) [patsj] [N 25 (1964)] III-1-3 |
23254 | altaar | altaar (<lat.): altoar (Bree), oppen altaor (Bree), oppen altoar (Bree) | Een altaar [altaor, altooër, alter, outaar, outer?]. [N 96A (1989)] || Op het altaar (let op het geslacht!) [ZND 32 (1939)] III-3-3 |
23432 | altaarretabel | drieluik: dri-jluuk (Bree) | Een altaarretabel, -triptiek, -drieluik. [N 96A (1989)] III-3-3 |
24297 | alver | aveltje: auwelke (Bree) | alvermanneke (vis) III-4-2 |
23441 | ampullen | ampullen (<lat.): ampul (Bree) | Het water- en het wijnkannetje die in de mis gebruikt worden, ampullen [pölle?]. [N 96B (1989)] III-3-3 |
18371 | andere damesschoenen | platte schoen: platə šōn (Bree) | damesschoenen; inventarisatie overige soorten; betekenis/uitspraak [N 24 (1964)] III-1-3 |
32786 | andere eggen | pin[eg]: pen[eg] (Bree) | Dit lemma bestaat grotendeels uit egbenamingen die - vrijwel zonder nadere toelichting - werden opgegeven in antwoord op woordvragen (pineg, spijkereg, beiteleg, worteleg, wenteleg en slede-eg). Voor ''eg'' en ''eg'' zie het lemma ''eg''. [N 11, 72a + c + d + g + i + j; N 11A, 168 + 169a + c + e + f + i + j; div.; monogr.] I-2 |
18659 | andere nachtkleding | babydoll: betekenis: pyama voor vrouwen bebidol (Bree), slaapkleed: sloͅapkleͅit (Bree) | nachtkleding: inventarisatie overige soorten; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] III-1-3 |
18260 | andere nachtkleding: nachtjas | slaapjakje: informant: voor oude vrouwen sloͅapjeͅkskə (Bree) | nachtkleding: inventarisatie overige soorten; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] III-1-3 |
33260 | andere oude klaversoorten | hazeklee: hāzǝ[klee] (Bree) | In dit lemma staan de niet in de andere lemmaɛs met behandelde klaversoorten bijeen. Vergelijk de behandeling van het materiaal voor vraag N 14, 82, "oude grassoorten" in aflevering I.3. Enkele soorten kunnen worden geïdentificerd; hopklaver is de Medicago lupulina L.; rolklaver (en rolklee) is de Lotus corniculatus L.; bastaardklee is de Trifolium hybridum L.; honingklee is de Melilotus Miller; luzerne of luzerneklee is de Medicago sativa L. Bij ɛstoppelkleeɛ (L 330): "tegelijk met het graan gezaaide klaver die na het maaien van het graan tussen de stoppels opschiet". Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.; add. uit A 60A, 14] I-5 |