25099 |
achtereen, na elkaar |
aan een stuk:
ps. in deze betekenis staat het niet!
aan èè stèk (L360p Bree),
de een achter de ander:
LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).
d⁄ein achter d⁄ander (L360p Bree),
met staande kar:
Bijv. als de oogst wordt binnengehaald met een gereedstaande kar als de andere aankomt.
möt stoandzje kar (L360p Bree),
na-een:
LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).
noa ein (L360p Bree),
naastegang:
noastegang (L360p Bree)
|
achtereen, na elkaar
III-4-4
|
32962 |
achtergebleven hooi harken |
bijeenscharren:
bēi̯ęi̯nšarǝ (L360p Bree)
|
Wanneer het hooi is binnengehaald werd soms nog eens het hooiland afgeharkt om het achtergebleven hooi te verzamelen. [N14, 122; A 34, 4 add.]
I-3
|
33984 |
achterhaam |
achterhaam:
axtǝrhām (L360p Bree)
|
Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.]
I-10
|
17572 |
achterhoofd |
achterkop:
achterkop (L360p Bree),
de kop vanachter:
kēͅp vanaxtər (L360p Bree)
|
achterhoofd [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34100 |
achterklauw |
klauwtje:
klau̯kǝ (L360p Bree),
zool:
zǭl (L360p Bree)
|
Achterste deel van de hoef. [N 3A, 119c]
I-11
|
33802 |
achterknie |
hesen:
hīrsǝ (L360p Bree)
|
Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12]
I-9
|
31587 |
achternaafband |
naafring:
nāfrēnk (L360p Bree)
|
De ijzeren band om het achtereinde van de naaf, aan de kant van de wagen. De achternaafband is doorgaans smaller dan de muilband. Zie ook afb. 214. [N G, 43d; N 17, 60b; Vld.]
II-11
|
31585 |
achterschijf |
stootring:
stytreŋk (L360p Bree)
|
Ronde, met het wiel meedraaiende schijf tussen de naaf en de stootring van het asblok. De achterschijf verhindert dat er tijdens het rijden vet of smeer verloren gaat en vuil de naafbus kan binnendringen. Woordtypen met als tweede lid het woord -ring komen ook voor in het lemma ɛstootringɛ (WLD I.13).' [N G, 50a; N 17, 56; JG 1b, add.]
II-11
|
17651 |
achterste |
gat:
gaat (L360p Bree),
kont:
kónt (L360p Bree)
|
[N 10c (1995)]
III-1-1
|
19445 |
achteruit |
hup-terug:
hęp tręq (L360p Bree),
terug:
tręq (L360p Bree)
|
Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.]
I-10
|