24451 |
grijpen door roofdieren |
vangen:
Bree Wb.
vange (L360p Bree)
|
Hoe noemt u het vastgrijpen van ratten, muizen, etc. door roofdieren (klampen) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
17906 |
grijpen naar |
pakken:
noa get pakke (L360p Bree),
pakke (L360p Bree),
pakə (L360p Bree)
|
grijpen naar iets [naar iets raome] [N 10a (1961)] || Naar iets grijpen [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
18888 |
gril |
gril:
gril (L360p Bree),
kuren:
ook materiaal znd 29, 16
keeren (L360p Bree),
kuur:
ook materiaal znd 29, 16
keer (L360p Bree),
ook materiaal znd 29, 16 met lengteteken op de e
kér (L360p Bree)
|
een plotseling opkomende onberedeneerde gedachte of wens [gril, loet, nuk, kuur, streek, kneep, stuip, bijze] [N 85 (1981)] || kuren (znw) [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
33685 |
grind |
kiezel:
kii̯.zǝl (L360p Bree),
kē.zǝl (L360p Bree)
|
Collectieve benaming voor de kleine keitjes die in grote menigte in diluviale gronden en op de bodem van de rivieren worden aangetroffen, kiezels. [S 11; L 1a-m; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
18884 |
grinniken |
grinniken:
grinniken (L360p Bree)
|
lachen, niet hardop en met een knorrend bijgeluid, soms spottend [grinniken, grinnieken, gabberen, gramelen, gremelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17541 |
groeien |
gedijen:
gedijen (L360p Bree),
profiteren:
geprofeteèrd (L360p Bree),
geproffitèrd (L360p Bree),
wassen:
wasse (L360p Bree, ...
L360p Bree),
wasǝ (L360p Bree)
|
De algemene benaming voor het groter worden van het gewas. Het oude Limburgse woord is wassen; zoals de kaart laat zien, komt de term groeien onder invloed van het Nederlands echter al in bijna heel Limburg voor. Aarden betekent eigenlijk "goed groeien, goede opbrengst laten verwachten", evenals (ge)dijen en tieren in het tweede deel van het lemma. De benaming struiken betekent "een struik vormen" in de uitdrukking "het koren is al goed gestruikt" (Q 111). De opgegeven antwoorden voor "dat gewas ''gedijt'' niet" staan achter in het lemma bijeen. [RND 124; L 32, 13; L 44, 45; monogr.; add. uit A 3, 16; L 4, 16; L A2, 374] || die kleine heeft geprofiteerd (struiser, groter geworden) [ZND 40 (1942)] || Groeien: Groter worden: in grootte toenemen, gezegd van kinderen (groeien, wassen, profiteren). [N 106 (2001)] || groeien: Groter worden: in grootte toenemen, gezegd van kinderen (groeien, wassen, profiteren). [N 84 (1981)]
I-4, III-1-1
|
24715 |
groeien, wassen |
wassen:
Bree Wb.
wasse (L360p Bree)
|
Groeien, in grootte toenemen, gezegd van bomen, planten, bloemen (groeien, wassen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
25246 |
groeizaam weer |
mals (weer):
mals (L360p Bree),
mals wèèr (L360p Bree),
màls wēͅr (L360p Bree),
mals weer:
meltš wèr (L360p Bree),
multsj (L360p Bree),
møltš (L360p Bree),
mul weer:
JK: correct overgenomen
mul wèèr (L360p Bree),
vors (weer):
vors wèèr (L360p Bree),
voͅrs wēͅr (L360p Bree),
vórs wèèr (L360p Bree),
wassig (weer):
wassig (L360p Bree),
weͅsex (L360p Bree),
weͅsex wer (L360p Bree),
wàsex (L360p Bree)
|
groeizaam weer (in de zomer) [vet] [N 22 (1963)] || mals regenachtig weer (in de zomer) [vers, vörs] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25026 |
groen (kleur) |
groen:
green (L360p Bree, ...
L360p Bree),
grēn (L360p Bree, ...
L360p Bree)
|
groen [ZND 01 (1922)], [ZND 35 (1941)]
III-4-4
|
24164 |
groenling |
groenvink:
greenvink (L360p Bree)
|
groenling
III-4-1
|