e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gruwelijk erg: erg (Bree) grote schrik opwekkend, afschuwwekkend [erg, gruwelijk, ijselijk] [N 85 (1981)] III-1-4
guit pagadder: In de oorspronkelijke Sp. bet. betaalmeester, maar op onze dagen wordt het woord vooral gebruikt voor een klein kind. Ich waas doon nog zuu eine pagadder van ein paar jaar aud  pagadder (Bree) snaak, guit, kwajongen III-1-4
guitig plagerig: ploagerig (Bree) vrolijk plagend of op overmoedige wijze grappig [farsig, guitig] [N 85 (1981)] III-1-4
gulden gulden: guldeke (Bree), gŭlje (Bree), gé.Òḷen (Bree), jøͅldə (Bree), ənə gøldə (Bree), ənə gølə (Bree), ps. omgespeld volgens Frings.  gøldžə (Bree) een gulden [ZND A1 (1940sq)] || gulden [ZND 35 (1941)], [ZND m] || gulden, een ~ [kent uw dialect ook namen als piek, pieterman of andere?] [N 21 (1963)] III-3-1
gulden mis gulden mis: de guldche mus (Bree), də gøͅldə mes (Bree) Gulden mis (op Quatertemper woensdag in de advent). [ZND 35 (1941)] III-3-3
gulp van een broek rits: rets (Bree), schreursgat: [Van Dale: schreur (van schroden, snijden, i.h.b. ook kleren), <gew.> kleermaker.]  sjriêrsgaat (Bree) gulp, met knoopjes te sluiten voorsplit [rötsj, fluitje] [N 23 (1964)] III-1-3
gulzig gulzig: gulzig (Bree) gulzig; Hoe noemt U: Snel en onmatig in het verorberen van voedsel of drank; schrokachtig (gulzig, gruizig, vratig, slokachtig) [N 80 (1980)] III-2-3
gunnen afspannen: ze spannen aaf (Bree), toewijzen: ps. omgespeld volgens Frings.  zə wērt tøi̯wgəwīəzə (Bree) ze wordt gegund, i.v.m. de openbare verkoping van b.v. een boerderij [de boerderij gaat af?] [N 21 (1963)] III-3-1
gunst goedgezind: good gezind (Bree) de welwillende, gunstige gezindheid van de ene persoon tegenover de andere [gunst, jonst] [N 85 (1981)] III-1-4
guur, kil en schraal weer grillig (weer): grellig (Bree), greͅlex (Bree), huiverig (weer): hivorex (Bree), kil (weer): keel (Bree), (ook in fig. zin gebruikt).  keel (Bree), killig (weer): kelig (Bree), killig (Bree), kéəlich (Bree), LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).  killig (Bree), koud (weer): kaut (Bree), kaut weir (Bree), schraal (weer): schrol wèr (Bree), šroͅəl wēͅr (Bree), schuiverig (weer): šuvərex (Bree), zuur (weer): zoor (Bree), zoor wèèr (Bree, ... ), zōr (Bree) guur, kil || huiverig, koud, guur weer [grellig, zoer, locht, schrauw] [N 22 (1963)] || kil [ZND 27 (1938)] || kil weer [ZND 27 (1938)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || snijdend, droog en onaangenaam koud, gezegd van het weer [guur, onguur, stuurs] [N 81 (1980)] III-4-4