e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

Gevonden: 6062
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
appel, overige soorten kromstaartje: kròmpstertsje (Bree) appel, soort I-7
appelbol appelbroodje: Syst. Frings onz.  apəlbrītšə (Bree), krollemol: krollemol (Bree), Syst. Wbk. van Bree  krollemol (Bree), Vroeger gewoon brooddeeg, maar nu een veredeld gebak rondom eenappel, met suiker, kaneel (of boter) of met ijs en slagroom  krollemol (Bree), ponnekje: pònneke (Bree) appel in deeg gedraaid en in de oven gebakken [ZND 32 (1939)] || appelbol || Appelbol (krollebol, kokkerebol, kollemol, zomerbroodje, appelbol, appelbroodje, ballebuuze?) [N 16 (1962)] III-2-3
appelmoes appelcompte: Syst. Frings mnl.  apəlkōmpoͅt (Bree), appelenprets: appelepretch (Bree), appelepretsj (Bree), appelenpruts: Ich smiêrde mich wat appelepretsj op mi-jne buterham  appelepretsj (Bree), Syst. Wbk. van Bree  appelepretsj (Bree), vandaar ook appelmoos Eèrpel möt appelepretsj, manleef, det waas lekker Volks syn. sji-jfaaf  appelepretsj (Bree), appelmoes: appelmoos (Bree), compte: kōͅmpoͅt (Bree), Syst. Frings mnl.  kōmpoͅt (Bree), schuifaf: omwille van de purgerende werking  sji-jfaaf (Bree) appelmoes [ZND 32 (1939)], [ZND B2 (1940sq)] || Appelmoes (appelpommee?) [N 16 (1962)] || appelmoes [trot, trut] [N 38 (1971)] III-2-3
appeltaart taartenpom: Syst. Frings mnl.  tɛrtəpom (Bree), taartenpom-vlaai: Syst. Wbk. van Bree  tertepòmvlaai (Bree) Appeltaart (tartepom?) [N 16 (1962)] III-2-3
appeltaartje appelenvlaaitje: Syst. Wbk. van Bree  appelevlèètsje (Bree), maantje: meĭnke (Bree), toeslagje: Syst. Frings onz.  tø̄u̯slɛ̄gskə (Bree) Appeltaartje (tartepumke, toeslaag?) [N 16 (1962)] || een klein appeltaartje, in de vorm van een halve maan [ZND 32 (1939)] III-2-3
arbeid werk: werk (Bree) het werken, het arbeiden [foter, werk] [N 89 (1982)] III-3-1
arduin, hardsteen arduin: arduin (Bree) hardsteen, harde, meest blauwgrijze kalksteen, gebruikt voor stolpen, hoekstenen enz [arduin] [N 81 (1980)] III-4-4
are, maat van 100 m2 are: ein aar (Bree) de maat die een oppervlakte aangeeft van 100 vierkante meter [are] [N 91 (1982)] III-4-4
aren lezen aren lezen: ǭrǝ lēi̯zǝ (Bree), aren rapen: ǫrǝ rā.pǝ (Bree), spieren rapen: spē.rǝ rā.pǝ (Bree) Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2] I-4
arend van de zeis ang: ãŋ (Bree) Het blad van de zeis loopt aan de zijde waar het met de steel verbonden is uit in een smal, vaak extra verstevigd, stukje staal, de arend, dat tegen de steel van de zeis aanligt en door middel van de zeisring daaraan wordt vastgemaakt. Aan het uiteinde is de arend voorzien van een nokje dat in een gat in de steel wordt gestoken of geslagen; soms zijn er twee dergelijke nokjes (vergelijk het woordtype dobbelang). Voor de hoek die de arend met het zeisblad maakt, en het belang hiervan voor een goede "voering" van de zeis, zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. Zie afbeelding 5, nummer 1. [N 18, 68a; JG 1a, 1b; A 4, 28c; A 14, 1; L 20, 28c; L 45, 1; monogr.] I-3