33488 |
appel, overige soorten |
kromstaartje:
kròmpstertsje (L360p Bree)
|
appel, soort
I-7
|
20638 |
appelbol |
appelbroodje:
Syst. Frings onz.
apəlbrītšə (L360p Bree),
krollemol:
krollemol (L360p Bree),
Syst. Wbk. van Bree
krollemol (L360p Bree),
Vroeger gewoon brooddeeg, maar nu een veredeld gebak rondom eenappel, met suiker, kaneel (of boter) of met ijs en slagroom
krollemol (L360p Bree),
ponnekje:
pònneke (L360p Bree)
|
appel in deeg gedraaid en in de oven gebakken [ZND 32 (1939)] || appelbol || Appelbol (krollebol, kokkerebol, kollemol, zomerbroodje, appelbol, appelbroodje, ballebuuze?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20698 |
appelmoes |
appelcompte:
Syst. Frings mnl.
apəlkōmpoͅt (L360p Bree),
appelenprets:
appelepretch (L360p Bree),
appelepretsj (L360p Bree),
appelenpruts:
Ich smiêrde mich wat appelepretsj op mi-jne buterham
appelepretsj (L360p Bree),
Syst. Wbk. van Bree
appelepretsj (L360p Bree),
vandaar ook appelmoos Eèrpel möt appelepretsj, manleef, det waas lekker Volks syn. sji-jfaaf
appelepretsj (L360p Bree),
appelmoes:
appelmoos (L360p Bree),
compte:
kōͅmpoͅt (L360p Bree),
Syst. Frings mnl.
kōmpoͅt (L360p Bree),
schuifaf:
omwille van de purgerende werking
sji-jfaaf (L360p Bree)
|
appelmoes [ZND 32 (1939)], [ZND B2 (1940sq)] || Appelmoes (appelpommee?) [N 16 (1962)] || appelmoes [trot, trut] [N 38 (1971)]
III-2-3
|
20744 |
appeltaart |
taartenpom:
Syst. Frings mnl.
tɛrtəpom (L360p Bree),
taartenpom-vlaai:
Syst. Wbk. van Bree
tertepòmvlaai (L360p Bree)
|
Appeltaart (tartepom?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20753 |
appeltaartje |
appelenvlaaitje:
Syst. Wbk. van Bree
appelevlèètsje (L360p Bree),
maantje:
meĭnke (L360p Bree),
toeslagje:
Syst. Frings onz.
tø̄u̯slɛ̄gskə (L360p Bree)
|
Appeltaartje (tartepumke, toeslaag?) [N 16 (1962)] || een klein appeltaartje, in de vorm van een halve maan [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
21848 |
arbeid |
werk:
werk (L360p Bree)
|
het werken, het arbeiden [foter, werk] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24937 |
arduin, hardsteen |
arduin:
arduin (L360p Bree)
|
hardsteen, harde, meest blauwgrijze kalksteen, gebruikt voor stolpen, hoekstenen enz [arduin] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25272 |
are, maat van 100 m2 |
are:
ein aar (L360p Bree)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 100 vierkante meter [are] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33100 |
aren lezen |
aren lezen:
ǭrǝ lēi̯zǝ (L360p Bree),
aren rapen:
ǫrǝ rā.pǝ (L360p Bree),
spieren rapen:
spē.rǝ rā.pǝ (L360p Bree)
|
Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2]
I-4
|
32877 |
arend van de zeis |
ang:
ãŋ (L360p Bree)
|
Het blad van de zeis loopt aan de zijde waar het met de steel verbonden is uit in een smal, vaak extra verstevigd, stukje staal, de arend, dat tegen de steel van de zeis aanligt en door middel van de zeisring daaraan wordt vastgemaakt. Aan het uiteinde is de arend voorzien van een nokje dat in een gat in de steel wordt gestoken of geslagen; soms zijn er twee dergelijke nokjes (vergelijk het woordtype dobbelang). Voor de hoek die de arend met het zeisblad maakt, en het belang hiervan voor een goede "voering" van de zeis, zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. Zie afbeelding 5, nummer 1. [N 18, 68a; JG 1a, 1b; A 4, 28c; A 14, 1; L 20, 28c; L 45, 1; monogr.]
I-3
|