25518 |
houtskool verwijderen |
uitvegen:
uitvegen (L360p Bree)
|
Het eventueel bij het werkwoord opgegeven zelfstandig naamwoord "houtskool" of heteroniemen hiervoor worden niet gedocumenteerd. Zie voor de fonetische documentatie van deze woorden het lemma ''houtskool''. [N 29, 11b; OB 2, 2b; monogr.]
II-1
|
23559 |
houtskool voor het wierookvat |
houtskool:
huitskuul (L360p Bree)
|
Houtskool, kooltjes voor het wierookvat [költjes, köölkes, krichelskoaële, holtskaol?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19476 |
houtspaander |
flimp:
flimp (L360p Bree),
vlimp (L360p Bree),
plimp:
plemp (L360p Bree),
plempə (L360p Bree),
plimpe (L360p Bree),
snip:
snip (L360p Bree),
vinkelhout:
veŋkəlhøͅi̯t (L360p Bree)
|
een dun stokje waarmee men de pijp of sigaar mee kan aansteken || houtspaandertje dat men even in het vuur hield om er o.a. een pijp mee aan te steken || spaantje van hout waarmee men vuur neemt uit de kachel of de haard, bijv. om een pijp op te steken (servieskes) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
31803 |
houtsplinter |
splinter:
splēntšǝr (L360p Bree)
|
Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.]
II-12
|
24329 |
houtworm |
houtworm:
huitwørm (L360p Bree),
molm:
olm (L360p Bree),
Bree Wb.
molm (L360p Bree)
|
houtworm, memel [ZND 38 (1942)] || wormpje dat gangen graaft in het hout van meubels enz. [meemel, muitel, meutel] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
25976 |
houtzaagmolen |
zagerij:
zę̄gǝri (L360p Bree)
|
Molen waarin hout in verschillende vormen gezaagd wordt. [Jan 21]
II-3
|
29627 |
houweel |
karhak:
karhak (L360p Bree)
|
Houweel of hak die vroeger gebruikt werd om de wielen van de kar of wagen vrij te maken als die vastgelopen was op slechte wegen. Deze hak werd ook gebruikt als steun voor de kar of wagen tot de wegen beter werden en de hak als steun vervangen werd door de zware karsteun. [N 17, 83; JG 1d; monogr.]
I-13
|
29956 |
houwhamer |
hak:
hak (L360p Bree)
|
Tweesnijdende beitel met een handgreep in het midden, gebruikt om metselstenen te bekappen. Zie ook afb. 16. [N 30, 15b; monogr.]
II-9
|
19187 |
hovaardig |
hovaardig:
Ki-jk mich det huvèrig dingk ins luipe; det meintsj waal dat hiêl Bree aan zi-jn kònt hingt
huvèrig (L360p Bree)
|
hovaardig
III-1-4
|
21188 |
hozen |
uitschoppen:
ûtsjöppe (L360p Bree)
|
water uit een boot werpen door middel van een hoosvat [hozen, baliën] [N 90 (1982)]
III-3-1
|