33405 |
kippenzolder, polder |
hennenpolder:
hønǝpǫldǝr (L360p Bree),
polder:
pǫldǝr (L360p Bree)
|
Een met latten of vlechtwerk afgezonderd gedeelte van de zolderruimte in de stal dat dient als slaapplaats voor de kippen. De kippen verblijven dan niet in een apart hok. Zie de toelichting bij het lemma "kippenhok" (2.5.1) voor het verband tussen dat en het onderhavige lemma. Hier staan met name de polder-opgaven met de betekenis van "kippenverblijf" bij elkaar. In de toegevoegde betekeniskaart wordt polder in de betekenis "kippenhok" afgezet tegen polder met de betekenis "kippenrek"; vergelijk ''wnt xii.2 sub polder ii'' en zie het lemma "kippenrek, hoenderrek" (2.5.4). De kaart is getekend met behulp van alleen het mondeling verzamelde materiaal. Zie ook afbeelding 11 bij het lemma "kippenhok" (2.5.1). [A 48, 17 en 17a; N 4A, 13d; add. uit het materiaal van lemma 2.5.1: N 5, 93 en 99; N 19, 31; JG 1a, 1b en 1c; A 10, 9h; A 48, 16a; L B2, 283; L 5, 53; L 38, 30; monogr.]
I-6
|
22324 |
kiskassen |
cirkelen:
puntje onder de e
serkələ (L360p Bree),
keien:
kelle (L360p Bree),
keilen:
kille (L360p Bree),
schuifelen:
sji-jfele (L360p Bree),
schuiven:
scheiven (L360p Bree)
|
2. Met een platte kei over de oppervlakte van een water keilen. || Hoe heet met een plat steentje over het water werpen zodat het weer omhoog springt? [ZND B1 (1940sq)] || Hoe heet: met een plat steentje over het water werpen zodat het weer opspringt? [ZND 27 (1938)] || Scheren met kleine steentjes over het water. [N 37 (1971)]
III-3-2
|
19254 |
klaarkomen |
klaarkomen:
kloarkòmme (L360p Bree)
|
gereedkomen met wat men te verrichten heeft [geraken, klaarkomen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21802 |
klagen |
kuimen:
ki-jme (L360p Bree)
|
droefheid en pijn door woorden te kennen geven, zich uitlaten over iets verdrietelijks [klagen, murmereken, kuimen, parmenteren, bulken, balken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
34158 |
klam trekken |
aantrekken:
āntrɛkǝ (L360p Bree)
|
Klam trekken is een teken van drachtigheid. Ongeveer vier of zes weken na de bevruchting is voor het eerst waar te nemen of een koe drachtig is. Wanneer men dan op de uier drukt, komt er een taai, kleverig vocht uit. [N 3A, 38a]
I-11
|
24989 |
klam, klef |
klammig:
klammig (L360p Bree)
|
vochtig aanvoelend en enigszins plakkend, gezegd van zaken die van nature droog zijn maar waartegen zich vocht heeft vastgezet [klam, klammig, nes, klef, nesk, wak, week] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
34159 |
klamvaars |
volle vaars:
vǫl vē̜rs (L360p Bree)
|
Een klamvaars is een drachtige koe. De drachtigheid blijkt uit het klam trekken. Bij deze koe komt er een kleverig, taai vocht uit de uier. [N 3A, 38b; N C, 10b]
I-11
|
21862 |
klant |
klant:
klant (L360p Bree)
|
iemand die in de winkel iets komt kopen [klant, kalant, cliënt] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24185 |
klapekster |
hegegerst:
ekster die bij voorkeur haar nest in een haag bouwt
hègkègerst (L360p Bree)
|
haagekster
III-4-1
|
21900 |
klaplopen |
op een zijn kop leven:
op eine zi-jn kop lève (L360p Bree)
|
leven van de goedgeefsheid van iemand anders [klaplopen, schoefelen, smarotsen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|