24581 |
klimop |
klimop:
-
klimop (L360p Bree, ...
L360p Bree),
Bree Wb.
klimop (L360p Bree),
wintergroen:
-
winchergreen (L360p Bree),
wintsergre:n (L360p Bree)
|
De altijdgroene heester die zich door middel van wortels aan de omringende voorwerpen hecht (klimop, veil, klim, ifte, eiloof, klimmerkruid, lier). [N 82 (1981)] || klimop [DC 68 (1993)], [ZND 36 (1941)]
III-4-3
|
17736 |
klinken |
klinken:
klinke (L360p Bree, ...
L360p Bree),
luiden:
lûje (L360p Bree)
|
klinken: Een goed hoorbaar, luid of helder geluid voortbrengen (klinken, luiden, klabetteren, klawetteren). [N 84 (1981)] || Klinken: een goed hoorbaar, luid of helder geluid voortbrengen (klinken, luiden, klabetteren, klawettern) [N 108 (2001)]
III-1-1
|
31497 |
klinknagel |
klinknagel:
kleŋknāgǝl (L360p Bree),
rivet:
rǝvø̜t (L360p Bree)
|
Rond metalen staafje waaraan een kop is geperst. Zie ook afb. 177. Klinknagels worden volgens de koperslager uit L 266 onder meer gebruikt om hengsels te bevestigen. Koperen klinknagels werden vroeger volgens de zegsman uit L 210 gedraaid uit koperen plaat en vervolgens door het klinknagelijzer (kleŋkngǝlīzǝr) geslagen waardoor er een kop op kwam. Zie ook het lemma "nagelijzer". [N 66, 48a-b; N 100, 18; monogr.]
II-11
|
29828 |
klisklezoor |
klampsteen:
klampštęjn (L360p Bree)
|
Metselsteen die op zijn platte kant in de lengte doormidden is gehakt. Zie afb. 28. Zie voor het woordtype papenkul ook RhWb (VI) kol. 648 s.v. ɛPfaffenk√∂llɛ: ø̄̄die H√§lfte eines der L√§nge nach gespaltenen Ziegelsteines, wobei beide H√§lften quadratische Kopffl√§chen erhalten, in der Maurerspr. Aach-Stdt.ø̄̄' [N 31, 19d; N 31, 19e; monogr.]
II-8
|
24536 |
klit |
klit:
klèt (L360p Bree)
|
klis [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
34493 |
kloeken |
klokken:
klokǝ (L360p Bree),
klǫkǝ (L360p Bree)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een broedse kip. [N 19, 47; monogr.]
I-12
|
20950 |
klokhuis |
keets:
keets (L360p Bree),
kits:
kēts (L360p Bree),
klokhuis:
kloͅkhoͅu̯s (L360p Bree)
|
klokhuis (het binnenste van een appel) [ZND 17 (1935)], [ZND B2 (1940sq)] || klokhuis van appel of peer
I-7, III-2-3
|
24651 |
klokje (alg.) |
pispotje:
Bree Wb.
pispötsje (L360p Bree)
|
Klokjesbloem (campanula 50 tot 100 cm groot. De plant is ruw behaard. De stengel heeft scherpe kanten; de onderste bladeren zijn hartvormig en langgesteeld, de bovenste zijn smal en kort of niet gesteeld, de bladrand is gezaagd. De bloemen staan in loss [N 92 (1982)]
III-4-3
|
23463 |
klokkentouw |
klokzeel:
klokzeil (L360p Bree)
|
Het touw om de klok te luiden [klokketouw, klokkereep, klokkezeel?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18230 |
klomp |
klomp:
klomp (L360p Bree, ...
L360p Bree,
L360p Bree),
klōmp (L360p Bree, ...
L360p Bree),
klòmp (L360p Bree, ...
L360p Bree),
klómp (L360p Bree),
klōmp (L360p Bree)
|
houten schoen, holleblok || In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || klomp (Frans: sabot) [klomp, blok] [N 24 (1964)] || klomp; Hoe heet een houten schoeisel (fr. sabot)? [ZND 36 (1941)] || schoeisel bestaande uit een uitgehold stuk hout, houten schoen [klomp, kloon, blok, holsblok, klopper, lolleblok, sabot] [N 86 (1981)]
II-12, III-1-3
|