id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
22659 | klucht | klucht: klòcht (Bree) | Klucht. [ZND m] III-3-2 |
19469 | kluit | briket: brikət (Bree), briquette (Bree), eitje: eikes (Bree) | bollen die gevormd worden uit kolengruis, leem en water [ZND 36 (1941)] III-2-1 |
33675 | kluit aarde | klot: klot (Bree), klǫt (Bree), tomp: tǫmp (Bree) | [N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.] I-8 |
23223 | kluizenaar | kluizenaar: eine kluuzenère (Bree), klûzenèèr (Bree) | Een man die in een eenzame woning afgezonderd leeft van de wereld, kluizenaar [(h)er(r)emiet]. [N 96D (1989)] || Een monnik. [ZND 31 (1939)] III-3-3 |
24095 | kluizenaarswoning | kluis: klûs (Bree) | De woning van zon kluizenaar [kloes]. [N 96D (1989)] III-3-3 |
21080 | knabbelen | knauwelen: knaywələ (Bree) | knabbelen [knibbele] [N 10 (1961)] III-2-3 |
25032 | knarsen | knarsen: knarse (Bree) | een scherp, ongelijkmatig, schurend of malend, onaangenaam aandoend geluid voortbrengen [kniersen, knoersen, knarsen] [N 91 (1982)] III-4-4 |
21347 | knecht | knecht: ənə knēͅxt (Bree) | een knecht [ZND A1 (1940sq)] III-3-1 |
33338 | knecht, algemeen | knecht: knęxt (Bree) | [L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6] I-6 |
34256 | kneden | botter wassen: [botter] wasǝ (Bree), kneden: knē̜ǝ (Bree) | De boter kneden om de melk, die zich nog tussen de boterdeeltjes bevindt, eruit te drukken. In sommige gebieden werd de boter tegelijkertijd gewassen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 28, 7; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; Ge 22, 8 en 69; R 3, 76 en 77; monogr.] I-11 |