20787 |
koken (intr.) |
koken:
kuəkə (L360p Bree),
kūkə (L360p Bree),
wellen:
wéəlen (L360p Bree),
zongelen:
vóór het kookt"; cf. WNT s.v. "zong"zie "zonk (II)"; cf. WNT s.v. "zonk (II) - zong": (mv. -en) "van zingen (meestal met auslautverscherping)"= "zoemend of ronkend geluid"; cf. WNT s.v. "zingen (I), 9) ("van water, ook van een ketel e.d. met water dat verhit wordt")
zŏĕngələ (L360p Bree)
|
koken [RND], [ZND 04 (1924)]
III-2-3
|
20800 |
koken (tr.) |
koken:
Kuke kost geld: wie iets wil verwezenlijken, mag niet op de kosten besparen
kuke (L360p Bree)
|
koken
III-2-3
|
34109 |
kol |
bles:
bløs (L360p Bree)
|
Witte vlek op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 135b]
I-11
|
33888 |
kolder |
cholera:
kǫlrā (L360p Bree)
|
Kolder (< lat. cholera) is een slepende, ongeneeslijke hersenaandoening, die aanleiding geeft tot stoornissen in de beweging en de bloedsomloop. De uiterlijke verschijnselen zijn: onhandelbaarheid, niet willen werken, een sufferig uiterlijk, het hoofd laag houden en de oren laten hangen, evenals een waggelende gang. Deze vorm van aandoening wordt stille kolder genoemd. Bij verergering van de ziekte wordt het paard wild, draait in het rond en slaat op hol. Dan spreekt men van razende kolder. [A 48A, 37; N 8, 90p; monogr.]
I-9
|
19636 |
kolengruis |
kolengruis:
kyləgrēi̯s (L360p Bree),
kyləgrīs (L360p Bree)
|
gruis van kolen [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
19634 |
kolenschop |
schoep:
šōp (L360p Bree),
schup:
šøͅp (L360p Bree)
|
kolenschop, brede schep waarmee men kolen langs het keldergat naar binnen doet [ZND 42 (1943)]
III-2-1
|
26382 |
kolk |
kolk:
kǫlǝk (L360p Bree)
|
De holte in de bedding van de beek of de rivier achter het molenrad van onderslagmolens, veroorzaakt door de scheut van het water. Volgens Janssen (pag. 46) werd de kolk vroeger uitgegraven om de kracht van het water te breken en te beletten dat de sluiswerken ondermijnd werden. Zie afb. 71. [Vds 60; Jan 65; Coe 57; Grof 81]
II-3
|
21567 |
kolonel |
kolonel:
eine kolonel (L360p Bree),
kolenel (L360p Bree),
kolonəl (L360p Bree)
|
Kolonel. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
19615 |
kom |
kom:
kom (L360p Bree, ...
L360p Bree),
kōm (L360p Bree, ...
L360p Bree)
|
een kom, twee kommen (rond en diep) [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-2-1
|
17813 |
komen |
komen:
komə (L360p Bree),
kwomen (L360p Bree)
|
komen [RND], [ZND m]
III-1-2
|