20109 |
korenbloem |
korenbloem:
kyrǝblōǝm (L360p Bree)
|
Centaurea Cyanus L. Een niet meer zo algemeen voorkomende plant met blauwe bloemen, een spinselachtig behaarde stengel en dunne lancetvormige bladeren, die groeit in korenvelden, op zandgronden en in bermen. De plant bloeit van juni tot augustus en varieert in hoogte van 30 tot 60 cm. [A 13, 14; L 34, 31; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
33092 |
korenmijt zetten |
tassen:
tastǝ (L360p Bree),
zetten:
zø̜tǝ (L360p Bree),
zętǝ (L360p Bree)
|
Het maken van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Het object van de overgankelijke werkwoorden is steeds: een korenmijt, of, kortweg, koren. [N 15, 44; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
32536 |
korf |
korf:
kørǝf (L360p Bree),
kø̜rǝf (L360p Bree)
|
In het algemeen een uit wissen gevlochten en van een hengsel voorziene mand. Zie ook afb. 284. [N 20, 53; N 40, 37; monogr.]
II-12
|
21500 |
korporaal |
korporaal:
kaperaol (L360p Bree),
kapɛro͂ͅl (L360p Bree)
|
korporaal [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
18604 |
korset |
korset (<fr.):
kerset (L360p Bree),
kersöt (L360p Bree),
kirset (L360p Bree),
kəršət (L360p Bree)
|
korset, rijglijf om de taille [rijlief, rellif, relf, ruls, stiklijst, stiflijk] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20617 |
korst |
korst:
korst (L360p Bree, ...
L360p Bree),
verzamelfiche, ook materiaal van ZND 01 (a-m vraag 23 a en b zijn samengevoegd.
koͅrst (L360p Bree),
korstje:
verzamelfiche, ook materiaal van ZND 01 (a-m vraag 23 a en b zijn samengevoegd.
koͅršə (L360p Bree)
|
eerste (verse) en laatste (oudbakken) korst van het brood [ZND 02 (1923)] || korst; de harde buitenkant van kaas, brood, een pasteitje noemt men in het Nederlands korst. Gebruikt men dit in uw dialect ook? Zo ja, hoe wordt het uitgesproken? [DC 44 (1969)]
III-2-3
|
17797 |
kort geknipt haar |
pinnetjeshaar:
pinnekeshoar (L360p Bree),
stekelhaar:
stekelhoar (L360p Bree)
|
Overal kort geknipt hoofdhaar [tieters, stoppelen] [N 114 (2002)] || overal kort geknipt hoofdhaar [tieters] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
18361 |
kort onderrokje |
juponnetje (<fr.):
zjupònke (L360p Bree),
kort rokje:
koͅrt rēͅkskə (L360p Bree)
|
onderrokje, kort ~ [piszieëlke, poeprökske] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18330 |
kort schortlint |
lint:
lējnər (L360p Bree)
|
linten, korte ~ waarmee de schortslippen van achteren met elkaar worden verbonden [gatslinte, gatlinter] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18013 |
kortademig |
dempig:
dempig (L360p Bree, ...
L360p Bree),
deͅmpix (L360p Bree),
dè.mpəx (L360p Bree)
|
dempig [ZND m], [ZND m] || hij is dempig (kan moeilijk ademen) [ZND 23 (1937)] || kortademig [kort, kortborstig, dempig] [N 10a (1961)]
III-1-2
|