e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
korenbloem korenbloem: kyrǝblōǝm (Bree) Centaurea Cyanus L. Een niet meer zo algemeen voorkomende plant met blauwe bloemen, een spinselachtig behaarde stengel en dunne lancetvormige bladeren, die groeit in korenvelden, op zandgronden en in bermen. De plant bloeit van juni tot augustus en varieert in hoogte van 30 tot 60 cm. [A 13, 14; L 34, 31; monogr.; add. uit JG 1b] I-5
korenmijt zetten tassen: tastǝ (Bree), zetten: zø̜tǝ (Bree), zętǝ (Bree) Het maken van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Het object van de overgankelijke werkwoorden is steeds: een korenmijt, of, kortweg, koren. [N 15, 44; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
korf korf: kørǝf (Bree), kø̜rǝf (Bree) In het algemeen een uit wissen gevlochten en van een hengsel voorziene mand. Zie ook afb. 284. [N 20, 53; N 40, 37; monogr.] II-12
korporaal korporaal: kaperaol (Bree), kapɛro͂ͅl (Bree) korporaal [ZND 36 (1941)] III-3-1
korset korset (<fr.): kerset (Bree), kersöt (Bree), kirset (Bree), kəršət (Bree) korset, rijglijf om de taille [rijlief, rellif, relf, ruls, stiklijst, stiflijk] [N 25 (1964)] III-1-3
korst korst: korst (Bree, ... ), verzamelfiche, ook materiaal van ZND 01 (a-m vraag 23 a en b zijn samengevoegd.  koͅrst (Bree), korstje: verzamelfiche, ook materiaal van ZND 01 (a-m vraag 23 a en b zijn samengevoegd.  koͅršə (Bree) eerste (verse) en laatste (oudbakken) korst van het brood [ZND 02 (1923)] || korst; de harde buitenkant van kaas, brood, een pasteitje noemt men in het Nederlands korst. Gebruikt men dit in uw dialect ook? Zo ja, hoe wordt het uitgesproken? [DC 44 (1969)] III-2-3
kort geknipt haar pinnetjeshaar: pinnekeshoar (Bree), stekelhaar: stekelhoar (Bree) Overal kort geknipt hoofdhaar [tieters, stoppelen] [N 114 (2002)] || overal kort geknipt hoofdhaar [tieters] [N 86 (1981)] III-1-1
kort onderrokje juponnetje (<fr.): zjupònke (Bree), kort rokje: koͅrt rēͅkskə (Bree) onderrokje, kort ~ [piszieëlke, poeprökske] [N 24 (1964)] III-1-3
kort schortlint lint: lējnər (Bree) linten, korte ~ waarmee de schortslippen van achteren met elkaar worden verbonden [gatslinte, gatlinter] [N 24 (1964)] III-1-3
kortademig dempig: dempig (Bree, ... ), deͅmpix (Bree), dè.mpəx (Bree) dempig [ZND m], [ZND m] || hij is dempig (kan moeilijk ademen) [ZND 23 (1937)] || kortademig [kort, kortborstig, dempig] [N 10a (1961)] III-1-2