18271 |
kraagmantel |
kraagjas:
krāgjās (L360p Bree)
|
kraagmantel (vero) [kariek, karrik] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
30235 |
kraagsteen |
verstevingssteen:
vǝrstēveŋsstęjn (L360p Bree)
|
Een in de muur gemetselde, uitstekende steen waarop het uiteinde van de latei rust. [N 32, 15c; monogr.]
II-9
|
34491 |
kraaien, gezegd van de haan |
kraaien:
kręi̯ǝ (L360p Bree)
|
[N 19, 49; Vld.; monogr.]
I-12
|
17562 |
kraakbeen |
knoers/knors:
kno`rs (L360p Bree),
knors (L360p Bree),
knórs (L360p Bree)
|
kraakbeen [ZND B1 (1940sq)], [ZND m] || kraakbeen [noerz, knorzel, knoezelbeen] [N 10a (1961)]
III-1-1
|
22858 |
kraaltjes |
pareltjes:
pɛrəlkəs (L360p Bree)
|
kraaltjes [RND]
III-3-2
|
32621 |
kraan van de metalen gierton |
kraan:
krān (L360p Bree),
spreider:
spręi̯ǝr (L360p Bree)
|
De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.]
I-1
|
24196 |
kraanvogel |
kroenekraan:
kroenekrane (L360p Bree),
krunekrane (mv.) (L360p Bree),
(geen fon doc.)
kroenekraan (L360p Bree)
|
kraanvogel [ZND 01 (1922)], [ZND 17 (1935)]
III-4-1
|
17918 |
krabben |
jeuken:
jikə (L360p Bree, ...
L360p Bree),
jîêke (L360p Bree),
krabben:
Idem als Ndl.
zijn hoofd krabben (L360p Bree),
kretsen:
kreͅtsə (L360p Bree),
schuren:
sjore (L360p Bree)
|
krabben: schuren, krabben tegen jeuk [schobbe] [N 10 (1961)] || krabben: zijn hoofd krabben tegen jeuk [kraowe] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18372 |
krakende schoen |
kraker:
krākərs (L360p Bree),
nog niet betaald:
di-j sjoon zeen nog neet betaald (L360p Bree)
|
schoenen die een krakend geluid maken als men er op loopt [kraokschoen] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
23718 |
kralen van de rozenkrans |
kralen:
kroale (L360p Bree)
|
De kralen van de rozenkrans [de kralle, krelkes, kraole, kräölkes?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|