32781 |
meerdelige eg |
koppel[eg]:
kǫpǝl[eg] (L360p Bree)
|
Bedoeld wordt een combinatie van twee of meer eggen van dezelfde soort en grootte, die - naast elkaar liggend en meestal onderling verbonden, met haken of korte kettingen aan een gemeenschappelijke trekbalk bevestigd zijn; zie afb. 62. Zulk een combinatie werd gewoonlijk door twee paarden getrokken. In de betrokken termen hieronder vertegenwoordigt het lid drie ook varianten van het type ''drij''. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men het lemma ''eg''. [N 11, 67 + 76; N 11A, 162a + b; N J, 10 add.; div.; monogr.]
I-2
|
20407 |
meerderjarig |
mondig:
minnig (L360p Bree),
znd 1 a-m; 1u, 158; 31, 23b;
minich (L360p Bree, ...
L360p Bree,
L360p Bree)
|
meerderjarig [ZND 01u (1924)] || meerderjarig (boven de 21 jaar) [ZND 01 (1922)] || meerderjarig ; hij is - (boven de 21 jaar) [ZND 31 (1939)] || meerderjarig; de leeftijd bereikt hebbend dat men in rechten zelfstandig kan optreden [meerderjarig, mondig] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
32635 |
meerscharige ploegen |
tweeschalm:
twišalǝm (L360p Bree)
|
Met een meerscharige ploeg wordt een ploeg bedoeld die uitgerust is met twee, drie of meer scharen en waarmee evenzovele voren tegelijk omgeploegd worden. Over het algemeen - en uit een aantal benamingen blijkt dat ook - gebruikt men deze ploeg voor het oppervlakkig ploegwerk met name voor het omploegen van een stoppelveld. Van de onderstaande woordtypen die met drie- beginnen, vertegenwoordigt het eerste lid tevens dialectvarianten van het type drij. [N 11, 30; N 11A , 75 a-c ; N J, 10; JG 2b-4, 1; monogr.]
I-1
|
23583 |
meerstemmige mis |
gezongen mis:
gəzoŋə møͅs (L360p Bree)
|
Een meerstemmige mis, muziekmis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21273 |
meester |
meester:
hɛ heltš vɛl van vadər ɛn môder, van pa en ma, van nônk ɛn tant, van də mɛjstər, van də šzeinwərkər (L360p Bree),
me.stər (L360p Bree),
meister (L360p Bree)
|
(school)meester [RND] || Hij houdt veel van Vader en Moeder, van Pa en Moe, van Oom en Tante, van Meester en Buurman, van den Timmerman [ZND 44 (1946)] || onderwijzer; Hoe werd voor de 2e Wereldoorlog een onderwijzer van de lagere school genoemd? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
22496 |
meetje steken |
schraampje gooien:
Het heeft zowel te maken met het AN schraam (streep met krijt of potlood) als het minder gebr. dial. sjrèèm (schreef of grens).
sjremke guje (L360p Bree),
schraampje steken:
Sub sjremke, 1. Dim. van sjram een streepvormig, oppervlakkig huidverwondinkje; 2. In het (kinder)spel sjremke stèke heeft het woord ook te maken met sjrèèm.
sjremke stèke (L360p Bree)
|
(Kinder)spel. || Een spel waarbij de deelnemers trachten een geldstuk zo dicht mogelijk bij de aangeduide streep te werpen.
III-3-2
|
24210 |
meeuw algemeen |
meeuw:
miêf (L360p Bree),
mìĕv (L360p Bree)
|
meeuw [Willems (1885)]
III-4-1
|
21882 |
meevaller |
bijval:
bi-jval (L360p Bree)
|
een voordeel dat bij toeval verkregen wordt [trek, roef, roefel, brentje, hasard, bijval] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
22458 |
mei |
mei:
de mei (L360p Bree),
mei (L360p Bree)
|
1. Versierde den op een woning-in-aanbouw, gewoonlijk als het dakgebint klaar is. || De tak, struik of vlag die geplaatst wordt op huizen in aanbouw. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22452 |
meiboom |
mei:
męj (L360p Bree),
meiboom:
meiboom (L360p Bree)
|
De omstreeks 1 mei op het dorpsplein opgerichte boom die, met linten en kransen versierd, het middelpunt van allerlei volksvermaken vormde [meiboom]. [N 88 (1982)] || Versierde tak, kleine boom of vlag die op de nok van een onderdak gebracht huis wordt geplaatst. [N 88, 183; monogr.]
II-9, III-3-2
|