25103 |
benauwd en vochtig weer |
benauwd (weer):
benauwd (L360p Bree),
benauwd wèèr (L360p Bree),
broeierig (weer):
brejerig (L360p Bree),
brējŏrex (L360p Bree),
broeiig (weer):
breejig (L360p Bree),
bréjex wēͅr (L360p Bree),
laf (weer):
laf (L360p Bree),
lauw weer:
law wèr (L360p Bree),
mals weer:
meltš wèr (L360p Bree),
mottig (weer):
matex (L360p Bree),
mottig (L360p Bree),
moͅtex (L360p Bree),
vochtig (weer):
vòŋtiŋ (L360p Bree),
vochtige lucht:
vochtige locht (L360p Bree),
wassig weer:
LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).
het wèèr is nogal wössig (L360p Bree),
wassige lucht:
wassige locht (L360p Bree),
wàsegə loͅxt (L360p Bree)
|
drukkend warm, gezegd van het weer [zwoel, mof, zoel, flauw, smoel] [N 81 (1980)] || loommakend, gezegd van het weer [lui] [N 81 (1980)] || lucht bij vochtig en warm zomerweer [graslucht] [N 22 (1963)] || vochtig [ZND m] || vochtig en warm weer || warm, benauwd en vochtig weer (in de zomer) [bederfelijk, voos, smoel, zoel, zuul, broejerig, luimerig, mottig, moddelwarm, zomig] [N 22 (1963)] || zwoel, drukkend warm (mof, smoel) [ZND B2 (1940sq)]
III-4-4
|
17672 |
benen (spotnamen) |
gaffels:
gaffels (L360p Bree),
gaffeltjes:
gaffelkes (L360p Bree),
poten:
piêt (L360p Bree),
stompels:
WNT: stempel, I) Poot of steunsel
stevige stimpels ónder höbbe (L360p Bree),
stimpels (L360p Bree)
|
benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)] || benen: rechte, vormloze benen [mok-, motbeene] [N 10 (1961)] || benen: spotbenamingen [billewaage, pikkels, stekken] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17860 |
bengelen |
bommelen:
bomələ (L360p Bree)
|
bengelen [ZND B2 (1940sq)]
III-1-2
|
19287 |
benieuwen |
benieuwen:
benûwe (L360p Bree)
|
zijn nieuwsgierigheid wekken [wonderen, wonder doen, benieuwen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25054 |
bepaalde hoeveelheid |
heleboel:
LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).
einen hiêleboel (L360p Bree),
klats (vloeistof):
klatz (L360p Bree),
ps. zo wordt het ook geschreven!
klats (L360p Bree),
kwak:
kwak (L360p Bree),
poes:
ein pûs (L360p Bree),
portie:
puursie (L360p Bree),
reik:
("Doa höbste vèèl reik aan").
reik (L360p Bree),
tribbeltje:
tribbelke (L360p Bree),
trobbel:
tróbbel (L360p Bree),
zwik:
ein zwik (L360p Bree)
|
bepaalde hoeveelheid || bepaalde hoeveelheid (vloeistof) || beschikbare hoeveelheid || een aantal bij elkaar staande voorwerpen [trobbel] [N 91 (1982)] || een onbepaalde hoeveelheid [kwakkel, kwak] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
30190 |
bepleisteren |
bekladden:
bǝkladǝ (L360p Bree),
beplekken:
bǝplɛkǝ (L360p Bree)
|
De gevlochten vulling van een vak of wand met leemspecie bestrijken. In L 320a gebeurde het 'bezetten' met leem, kalk en haren die door de kapper bijeengespaard waren. Het aanbrengen van de leem werd in Q 121 door de 'leemklener' ('lēmklęǝnǝr') gedaan, in Q 96a en Q 96c door de 'plakker' ('pl'kǝr'). Zie voor het woordtype '(be)klenen' ook RhWb IV, kol. 705 s.v. 'klennen ii': ø̄Lehm in die Gefachwand schmieren, plästern.ø̄ Het woordtype 'spervelen' (Q 30) is een afleiding van het woord 'spervel', de benaming voor een rechthoekig plankje met aan de onderzijde een handvat dat wordt gebruikt bij het bepleisteren van muren. Zie ook het lemma 'Speciebord'. [S 21; L 1a-m; N 4A, 53h; N F, 56d; N 31, 45c; monogr.]
II-9
|
18932 |
beredderen |
beredderen:
beriddere (L360p Bree)
|
zaken in orde brengen, zorgen dat iets goed loopt [betimperen, betrekken, kwijten, beredderen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24918 |
bergtop |
top:
den tóp vanne berg (L360p Bree)
|
top van een berg [spits, piek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24916 |
bergx |
berg:
bɛ‧rx (L360p Bree),
bergen (mv.):
mv.!
bèrrəch (L360p Bree)
|
berg [ZND A1 (1940sq)] || berg (bergen) [RND]
III-4-4
|
21527 |
bericht |
weet:
wiêt (L360p Bree)
|
een mondeling of schriftelijk overgebrachte mededeling, inlichting [tijding, ting, weet, bericht] [N 87 (1981)]
III-3-1
|