e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nek nek: nek (Bree, ... ), nɛk (Bree) nek [N 10b (1961)] || Nek: achterste deel van de hals [N 106 (2001)] || Zie afbeelding 2.12. [JG 1a, 1b] I-9, III-1-1
neomist pas gewijde priester: pas gewijde priester (Bree) Een pas gewijde priester, Neomist. [N 96D (1989)] III-3-3
nerf van een blad rib: Bree Wb.  rib (Bree) De aders van een blad die als ribben zichtbaar zijn en uitgaan van de steel (nerf, rib). [N 82 (1981)] III-4-3
nest nest: nest (Bree), néəst (Bree), nöst (Bree) nest [Willems (1885)], [ZND m] || vogelnest III-4-1
nest, hoeveelheid jongen nest: Bree Wb.  näst (Bree) Hoe noemt u de hoeveelheid jongen die een dier in één keer heeft (nest) [N 83 (1981)] III-4-2
nestelen nest maken: nöst make (Bree) een nestje maken, gezegd van vogels (timmeren, vuren, bouwen) [N 83 (1981)] III-4-1
nestkastje nestkastje: nöstkestsje (Bree) vogelkastje: Hoe noemt u in uw dialect een kastje voor vogels om in te nestelen dat men aan het huis of een boom hangt? [N 100 (1997)] III-4-1
nestverlater steg: stègk (Bree, ... ), stég(e) (Bree), steg jong: stēͅG joͅŋ (Bree) beginnend uit te vliegen || in staat zijn om uit het nest te vliegen, gezegd van jonge volgels (vlug, stug, uitgevlogen, uitladen) [N 83 (1981)] || jonge vogel in staat uit te vliegen [ZND 36 (1941)] || op het punt staan om het nest te verlaten, gezegd van jonge volgels (vlug) [N 83 (1981)] III-4-1
neus neus: naas (Bree), nas (Bree), nāz (Bree) een neus [ZND B1 (1940sq)] || neus [N 10 (1961)], [ZND m] III-1-1
neus (spotnamen) gevel: gēͅvəl (Bree), snuit: lang snøit (Bree), snøyt (Bree), snût (Bree), voorgevel: viêrgevel (Bree), vîêrgevel (Bree) een lange neus [ZND 39 (1942)] || neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk, koker, kuit, gevel). [N 106 (2001)] || neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)] III-1-1