34356 |
opleppen |
laten zuiken:
latǝ zukǝ (L360p Bree),
met de fles optrekken:
met dǝ flęs ǫptrękǝ (L360p Bree)
|
Een big met koemelk grootbrengen. [N 19, 16; N 19, 15; monogr.]
I-12
|
18811 |
opletten |
opletten:
oplötte (L360p Bree)
|
aandacht geven, letten op [beletten, nikken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18810 |
oplettend |
waakzaam:
waaksaam (L360p Bree)
|
oplettend, achtslaan op wat kan gebeuren, gereed om te handelen, waakzaam [gewarig, gewaakzaam] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21275 |
opmaken |
opmaken:
gɛ.lt opmâ.kə (L360p Bree)
|
geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
33925 |
opmaken van staart en manen |
opbaken:
ǫpbākǝ (L360p Bree
[(opmaken)]
),
opmaken:
ǫpmākǝ (L360p Bree)
|
In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b]
I-9
|
19235 |
opnieuw beginnen |
herbeginnen:
herbeginnen (L360p Bree),
opnieuw beginnen:
opnoew beginne (L360p Bree),
opnuw beginnen (L360p Bree),
opternieuw beginnen:
oppernoêts beginne (L360p Bree),
opternieuw doen:
oppernauw daôn (L360p Bree)
|
opnieuw beginnen: veel dialecten kennen nog andere woorden dan opnieuw [ZND 40 (1942)]
III-1-4
|
33145 |
opnieuw wannen |
triēren:
triē̜rǝ (L360p Bree)
|
Als men uit het gezuiverde graan het beste zaad wil halen dat zal dienen als zaaigraan, moet men opnieuw wannen. Men draait de wanmolen dan vlug rond zodat al het fijnere graan wegvliegt. Soms gebeurt dit niet met de wanmolen, maar door het graan te zeven; zie het lemma ''zeven met de handzeef'' (6.3.11). De omschrijvende opgaven met behulp van het heteroniem van het lemma wannen, zoals nog eens doordraaien, of voor de tweede keer doorjagen, zijn hier niet opgenomen. [JG 1a, 1b -gedeeltelijk-]
I-4
|
32928 |
opper |
heukel:
hīǝ.kǝl (L360p Bree),
huist:
hūst (L360p Bree),
opper:
ǫpǝr (L360p Bree)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
17566 |
opperhuid |
vel:
veͅl (L360p Bree),
vêl (L360p Bree)
|
opperhuid [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18959 |
oprecht |
eerlijk:
iêrlik (L360p Bree),
oprecht:
oprecht (L360p Bree)
|
alles bedoelend zoals gezegd wordt, welmenend [rechtzinnig, oprecht] [N 85 (1981)]
III-1-4
|