e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

Gevonden: 6062
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bezorgd zich ongerust maken: zich òngeröst make (Bree) ongerust zijn, vol kommer en zorg zijn (d) [betusseld, betimperd, zorg hebben] [N 85 (1981)] III-1-4
bezwaarlijk kwalijk: koalik (Bree) zwaar vallend [bezwaarlijk, kwalijk] [N 85 (1981)] III-1-4
bibberen beven: bè:ven (Bree), bève (Bree), bibberen: bĕbərə (Bree), rijderen: hēͅ rie-erde van n kaw (Bree), hēͅ rijjerde vanne kaw (Bree), ri-jere (Bree) beven (bibberen) [ZND B2 (1940sq)] || beven [rijde, ridde, riere, rijgele, rijere] [N 10a (1961)] || beven, bibberen [ZND 21 (1936)] || hij was gans verkleumd van de kou [ZND 28 (1938)] III-1-2
bidden beden: bejə (Bree), beͅjə (Bree), bèjen (Bree) Bidden (in de kerk). [ZND B1 (1940sq)] || Bidden, beden, zich beden [bidde, bèèje, zich bèèje, zich bèëne?]. [N 96B (1989)] || Bidden. [ZND 01 (1922)] III-3-3
bidprentje doodsprentje: duudsprentsje (Bree) een bidprentje, doodsprentje, gedachtenisprentje, tijdens de uitvaartdient uitgereikt, "beeldje"[doeëdetsiddel] [N 96D (1989)] III-2-2
biecht biecht: beecht (Bree) De biecht [biech]. [N 96D (1989)] III-3-3
biechteling biechteling: beechteling (Bree) De biechteling, de gelovige die gaat biechten. [N 96D (1989)] III-3-3
biechten (gaan) zich biechten (gaan): zich beechte (Bree) Biechten, te biecht gaan, biecht spreken [zich biechte]. [N 96D (1989)] III-3-3
biechtstoel biechtstoel: beechtstool (Bree) De biechtstoel, het meestal houten optrekje waarin de priester biechthoort [biech(t)sjtool?]. [N 96A (1989)] III-3-3
biechtvader biechtvader: beechtvajer (Bree) De biechtvader [biechvadder]. [N 96D (1989)] III-3-3