18908 |
prutser |
klommelaar:
klòmmelèèr (L360p Bree),
kloot-me-vee:
nûw zi-jn vruiw gestorven is, zitsj dèèn erme kluutmevee doa hiêl allein te pottere
kluutmevee (L360p Bree),
potteraar:
potterèèr (L360p Bree),
sukkel:
sigkel (L360p Bree),
sukkelaar:
sigkelèèr(ster) (L360p Bree),
sukkeltje:
sigkelke (L360p Bree)
|
iemand die onhandig is [kavveleuter, boerenklos, klos] [N 85 (1981)] || klungelaar, onhandig wezen || lantefanter, treuzelaar, onhandigaard, die veel meer tijd nodig heeft dan normaal om iets af te werken || sukkelaar, onhandig iemand || wat, oorspronkelijk een minder bekwame kok betekende
III-1-4
|
18930 |
prutswerk |
gefrutsel:
wāt ēͅj gəfrotsəl (L360p Bree),
gekloot:
gekluut (L360p Bree),
geknoei:
waat ei geknuuj (L360p Bree),
wāt ēͅj gəknyj (L360p Bree),
prutswerk:
prutswerk (L360p Bree)
|
slordig, slecht werk [geprös, kloterij, gekwansel, troddel] [N 85 (1981)] || Wat een geknoei (slecht en slordig werk). [ZND 35 (1941)] || werk dat ondeugdelijk of ondegelijk is [getotter, prutswerk, kleuterwerk, kutselwerk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20578 |
pruttelen |
lurken:
lörke (L360p Bree),
smekken:
smekke (L360p Bree)
|
Hoe noemt U: Snurkende geluiden maken, gezegd van een pijp (smierken, lurken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20311 |
puber |
aankomend jong:
ein aankómend jòng (L360p Bree),
aanspanner:
aanspanner (L360p Bree),
aanspenner (L360p Bree, ...
L360p Bree),
bakvis:
bakvis
bakvös (L360p Bree)
|
benaming voor aankomend meisje || iemand van jeugdige leeftijd (jongere) [N 102 (1998)] || puber; iemand tussen 15 en 18 jaar, in de levensperiode waarin de geslachtsrijpheid optreedt en zichzelf ontwikkelt, tevens periode van geestelijke rijping [puber, aankomeling] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20651 |
pudding |
podding:
s Zòndigs mook uis moder dèk sjòkkelate podding
podding (L360p Bree),
Syst. Frings mnl.
poͅdeŋ (L360p Bree),
Syst. Wbk. van Bree
podding (L360p Bree)
|
pudding || Pudding (bodding, podding?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
30687 |
puimsteen |
puimsteen:
pø̜jmstęjn (L360p Bree),
pǫmpstęjn (L360p Bree)
|
Lichte poreuze gestolde lava met een sponsachtig uiterlijk voor het polijsten van houtwerk en het inschuren van natte grondverf. De 'Gotlandsteen' (Q 162) is een zeer fijnkorrelige zandsteen uit Gotland in Zweden, harder dan puimsteen, die voor fijn schuurwerk wordt gebruikt. [S 29; L 40, 80; N 67, 60c; Renders 1; monogr.]
II-9
|
18110 |
puistjes |
brobbeltjes:
brøbəlkə (L360p Bree),
puistjes:
pûstsjes (L360p Bree)
|
puistjes [bultjes, botsels, brobbels] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18693 |
pullover |
pullover:
pelover (L360p Bree, ...
L360p Bree),
pølovər (L360p Bree),
pəlōvər (L360p Bree),
tricot (fr.):
tréko (L360p Bree)
|
pull-over: truivest met mouwen || pullover truivest met mouwen zonder knopen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21479 |
punaise |
punaise (fr.):
penèès(ke) (L360p Bree)
|
Duimspijkertje.
III-3-1
|
32879 |
punt van het blad van de zeis |
punt:
pønt (L360p Bree),
spits:
spets (L360p Bree),
tip:
tep (L360p Bree)
|
De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|