id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
21270 | bieden | bieden: bējə (Bree), bê:jə (Bree) | bieden [RND], [ZND A2 (1940sq)] III-3-1 |
20830 | bier | bier: béér (Bree), Höbbe ze in dèè kafee Itters of Bògkendzjer beer beer (Bree), verzamelfiche ook mat. van ZND 01 (a-m) ook ZND 22 vr. 27a beer (Bree), bock: vgl. het waalse riviertje Bock Kòm,ve drinken òs nog rap ein paar bòkskes bòk (Bree) | bier [RND], [ZND 06 (1924)] || bokbier III-2-3 |
20640 | bierpap | bierpap: Syst. Frings bērpap (Bree) | Bierpap (beerslemp?) [N 16 (1962)] III-2-3 |
20665 | biersoep | biersoep: Syst. Frings bērsōͅp (Bree) | Soep, hoofdzakelijk gemaakt van bier (biersoep, beersop, bierzuipe) [N 16 (1962)] III-2-3 |
34238 | biestmelk | biest: bēs (Bree) | De eerste melk van de koe, nadat ze gekalfd heeft. [L 32, 100; JG 1a, 1b; S 3; A 7, 18; monogr.] I-11 |
33251 | bietenkopper | krotensteker: krűtǝstē̜kǝr (Bree) | Schoffelvormig stuk gereedschap gebruikt om loof van bieten af te steken, soms als deze nog in de grond staan, soms ook als ze al gerooid zijn. In de volgende plaatsen wordt opgemerkt dat voor dit afsteken de schup of de spade wordt gebruikt: L 163, 163a, 164, 165, 215, 266, 324, 329, 371a, 383, 416, 429a, Q 14, 94b, 101, 111 en 198b. Als er sprake is van een kapmes is de opgave in het lemma Bietenkapmes ondergebracht. [N 18, 54; monogr.; add. uit N 12, 47] I-5 |
33249 | bietenloof, bladerkroon | krotenloof: krűǝtǝlø̜i̯f (Bree), loof: lǫu̯f (Bree) | De bladeren van de bietenplant. [N 12, 46; L 30, 34b; monogr.; add. uit N 12, 48] I-5 |
33254 | bietenmolen | krotenmachine: krűtǝmǝšin (Bree) | Instrument om voerderbieten in brokken te malen zodat de beesten deze eten kunnen. [N 18, 108; add. uit N 5A, 34d] I-5 |
33244 | bietenplantjes uitdunnen | aftrekken: āftrękǝ (Bree), dunnen: dønǝ (Bree) | Uit de rijen jonge plantjes telkens enkele exemplaren weghalen zodat de overgebleven bietenplantjes meer ruimte krijgen om uit te groeien. Doorgaans wordt dit werk in twee fases gedaan. Eerst wordt met de schoffel of de hak op regelmatige afstanden de rij plantjes over de breedte van de schoffel onderbroken. Van de overgebleven groepjes wordt dan iets later alleen het beste plantje overgehouden; de andere worden met de hand uitgetrokken. Tegelijk wordt dat geselecteerde plantje extra aangezet. Intussen wordt, zoals op het aardappelveld, regelmatig onkruid gewied; zie de toelichting bij het lemma Aanaarden. Het object van de handeling is steeds bieten, bietenplantjes. [N 12, 45; N Q, 8; JG 1b; monogr.; add. uit N 15, 2] I-5 |
33247 | bietenriek | krotenriek: krūǝtǝrēk (Bree) | Riek om bieten mee te verplaatsen. Doorgaans met minder tanden dan de aardappelriek, maar wel met bolletjes aan de uiteinden van de tanden om de bieten niet te beschadigen. Bij krotengaffel, achter in het lemma, wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat het stuk gereedschap 8 tot 10 tanden heeft. Vergelijk ook de toelichtingen bij de lemmaɛs Aardappelriek en Bietenkopper. [N 18, 25a, 25b en 64; JG 1d; A 28, 3; monogr.] I-5 |