21198 |
rondreizen, pendelen |
pendelen:
pendele (L360p Bree)
|
rondreizen [pendelen, de navet doen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17931 |
rondslenteren, ronddolen |
brakken:
bragke (L360p Bree),
klungelen:
kloŋələ (L360p Bree),
ronddolen:
roonddôlen (L360p Bree),
ronddwalen:
roonddwalen (L360p Bree),
rondhitsen:
rondhetsen (L360p Bree),
rondlopen:
rōntløͅpə (L360p Bree),
trengelen:
traŋələ (L360p Bree)
|
lopen: zonder doel rondlopen (over straat) [vendele, zwaddere, rakke] [N 10 (1961)] || ronddolen [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|
34597 |
rongblokken |
ronblokken:
ronblokǝ (L360p Bree),
rongblokken:
roŋblęk (L360p Bree
[(enkelv roŋkblǫk)]
)
|
Twee tot vier dwarsbalken die zowel bij de hoogkar met ladders als bij de langwagen voorkomen en waarin op de uiteinden de rongen gestoken worden. Bij de hoogkar gaat het om blokken waarop de ladders rusten. Deze ladders worden dan ondersteund door de rongen, die in de rongblokken zitten. Bij de wagen gaat het om dwarsbalken die op de langboom bevestigd zijn. Hier ondersteunen de rongen die in de rongblokken zitten de zijwanden van de wagen. [N 17, 12b + 13a + 44f + 44g; N G, 70c; JG 1b; JG 1d; JG 2b; JG 2c; monogr.]
I-13
|
34596 |
rongen |
klammen:
klamǝ (L360p Bree),
rongen:
roŋǝ (L360p Bree),
rongkluppels:
roŋkløpǝls (L360p Bree
[(enkelv roŋkløpǝl)]
),
roŋklø̜pǝls (L360p Bree),
roŋklępǝls (L360p Bree),
rongstokken:
roŋstǫkǝn (L360p Bree)
|
Twee tot acht houten of ijzeren spijlen die op de kar of wagen staan ter versteviging en/of ondersteuning van de zijwand (zowel -plank als -ladder). De rongen zitten bij de wagen in de rongblokken, terwijl ze bij de kar door middel van rongkrammen bevestigd zijn aan de onderzijde van de draagbalken van de karbak. [N 17, 12c + 31 + 44g + add; N G, 60d; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; Lu 4, 3a]
I-13
|
34599 |
rongogen |
klammen:
klamǝ (L360p Bree)
|
Metalen krammen waarin de rongen gestoken werden om ze aan de draagbalk van de bak te bevestigen. [N 17, 32; N G, 60e; monogr]
I-13
|
33810 |
roodbont paard |
koepaard:
kø̄i̯pē̜rt (L360p Bree)
|
Bruin paard, rood-wit gevlekt als een koe. [N 8, 63d, 63e en 63g]
I-9
|
34029 |
roodbonte koe van het donkerrode type |
donkerrode koe:
dōŋkǝlrȳj [koe] (L360p Bree),
vos:
vǫs (L360p Bree)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 121a]
I-11
|
34030 |
roodbonte koe van het oranjerode type |
lichtrode:
lēxtryi̯ (L360p Bree)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 121b]
I-11
|
33686 |
roodbruine aarde |
doodskop:
dūtskǫp (L360p Bree)
|
De roodbruine aarde waarmee men de stijlen, balken en kozijnen van vakwerkhuizen kleurt. [N 27, 46]
I-8
|
18043 |
roodvonk |
roodvonk:
ruudvonk (L360p Bree),
ruudvónk (L360p Bree)
|
Roodvonk: epidemische, zeer besmettelijke ziekte waarbij het lichaam overdekt wordt met rode vlekken (roodjong, plan, St. Antonisvuur). [N 84 (1981)] || Roodvonk: epidemische, zeer besmettelijke ziekte waarbij het lichaam overdekt wordt met rode vlekken (roodvonk, roodjong, St.Antonis / St.Teunis-vuur, plan). [N 107 (2001)]
III-1-2
|