18202 |
spijkerbroek |
jeansboks:
zjiênsbóks (L360p Bree)
|
Spijkerbroek [spijkerbroek, -boks, jeansbroek, jeans] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
31953 |
spijkeren |
nagelen:
nāgǝlǝ (L360p Bree),
nīǝgǝlǝ (L360p Bree
[(vero)]
)
|
Met een hamer spijkers in het hout slaan. [N 53, 152a-b; L 5, 7; monogr.]
II-12
|
18203 |
spijkerjas |
jeansjasje:
zjiênsjeske (L360p Bree)
|
Spijkerjasje [spijkerjas, jeansjas, jek] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
24379 |
spin |
spin:
spen (L360p Bree, ...
L360p Bree,
L360p Bree),
speͅn (L360p Bree),
spɛn (L360p Bree),
Bree Wb.
spin (L360p Bree),
spinnenkop:
spenəkoͅp (L360p Bree)
|
huisspin, kamerspin, die binnenshuis horizontale webben spant [N 26 (1964)] || spin [RND], [Willems (1885)], [ZND B2 (1940sq)] || spin [spinnekop, spinnenbijter, vrijer] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20121 |
spinnen |
spinnen:
speͅnə (L360p Bree),
spęnǝ (L360p Bree),
Bree Wb.
spinne (L360p Bree)
|
De handeling die met behulp van een spinnewiel werd verricht. Vooral voor vlas en hennep was het raadzaam de spinvingers nat te houden tijdens het spinnen. Hiervoor had men een klein potje met water aan rokken of wiel hangen (Weyns, pag. 844-845). Soms werden daartoe ook wel kleine, twee-orige kruikjes van ongeveer 7 cm hoog gebruikt, gebakken onder andere te Raeren. [N 34, C; RND 3; Wi 27; S 34; monogr.] || Hoe noemt u een snorrend, brommend geluid maken, van katten, meestal ten teken van welbehagen (korzen, spinnen, ronken, snurken, snorren, minzen) [N 83 (1981)] || spinnen [Goossens 1b (1960)]
II-7, III-2-1
|
24381 |
spinnenweb |
spinnengeweef:
spenegəwèf (L360p Bree),
spɛnəgəwɛəf (L360p Bree),
spinnenweb:
spēͅnəwəb (L360p Bree),
Bree Wb.
spinnewöb (L360p Bree)
|
spinnenweb [RND], [ZND B2 (1940sq)] || spinneweb [spinnegeweef, -gewep, -kop] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
29117 |
spinnewiel |
spoel:
spōjl (L360p Bree),
spōl (L360p Bree)
|
Toestel om vlas, wol en soms ook andere vezelsoorten te spinnen. Men kent verschillende soorten spinnewielen. Er zijn er waarbij de spil met kam of vleugel boven het wiel is ingebouwd en waarbij de voet een schijfvormig, horizontaal blokje op vier (soms drie) pootjes is. Dit is het zogenaamde blokwiel of de blokspoel. Verder is er een model waarbij de spil naast het wiel is gebouwd. In het rechthoekige, schuingerichte blokje steken drie poten die zich lijken schrap te zetten. Vandaar ook wel benamingen als geit en germ. Een derde model met spil en vleugel naast het wiel en waarbij het dragende gedeelte een rechthoekig raam is, komt niet zoveel voor (Weyns, pag. 843). Dit is het zogenoemde raamwiel. Bij de blokspoel draait het grote wiel vlak voor de spinster of spinner. Het spinmechanisme staat midden boven het wiel ter hoogte van de borst van degene die spint. De blokspoel werd in de jaren 1940-1945 populair. Ze heeft maar de helft staanplaats nodig vergeleken met de ø̄lange spoelø̄ (informant van L 320a). Ze kon in kleine ruimtes zoals die op binnenschepen worden gebruikt (Weyns, pag. 843). Vandaar ook de benaming schippersspoel. Ook de benaming bok duidt op het model ø̄blokspoelø̄. De benamingen bok, geit en germ zijn vergelijkenderwijs ontstaan door de bepaalde vorm van het spinnewiel. Zie afb. 50. [N 34, A; N 5A (I]
II-7
|
24658 |
spint, zachte houtlaag onder de schors |
spek:
Bree Wb. (niet goed leesbaar)
spek (L360p Bree)
|
De jonge zachte houtlaag onder de schors (spint, bast). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
19451 |
spionnetje, kijkgaatje |
kijkgaatje:
ki-jkgèètsje (L360p Bree),
spionnetje:
spionneke (L360p Bree)
|
Raampje of gaatje in de deur om te zien wie er voor de deur staat (kijkvenstertje, oog, kijkgaatje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
18088 |
spit |
kramer:
kriêmer (L360p Bree),
kríimer (L360p Bree),
verschot:
verchuut inne reique (L360p Bree),
versjuut inne règk (L360p Bree),
virṣúu.t (L360p Bree),
vəršyt enə rēͅG (L360p Bree)
|
een schietende pijn in de lenden (geschot ?) [ZND 35 (1941)] || jicht, of pijnlijke rugaandoening || spit (in de rug) || spit, jicht in de rug [ZND m]
III-1-2
|