19359 |
spotten |
zwanzen:
zwanze (L360p Bree),
Van Dale: zwanzen, (gew.) grappen vertellen; streken uithalen.
zwanze (L360p Bree)
|
de spot drijven met [spotten, spreeuwen, truten, zwanzen] [N 85 (1981)] || zich met belachelijk makende of oneerbiedige scherts [grappen] uiten [spreeuwen, spotten, truten, zwanzen, lollen, leuren] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
30098 |
spouw |
spouw:
spāw (L360p Bree)
|
De luchtruimte tussen de beide delen van een spouwmuur. [N 31, 35d; monogr.]
II-9
|
30099 |
spouwanker |
spouwijzer:
[spouw]īzǝr (L360p Bree)
|
Haak van messing of gegalvaniseerd ijzer die de binnen- en de buitenspouwmuur met elkaar verbindt. In L 210 werd om de zeven steenlagen een spouwanker bevestigd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(spouw)-' het lemma 'Spouw'. [N 31, 35e; monogr.]
II-9
|
30097 |
spouwmuur |
spouwmuur:
spāwmōr (L360p Bree)
|
Muur die bestaat uit twee evenwijdige, door een smalle luchtruimte van elkaar gescheiden muurdelen. De spouw dient om het inwendige van een huis tegen temperatuursveranderingen en tegen vocht te beschermen. Ter ventilering van de spouw brengt men in de muur op regelmatige afstanden roosters aan. Een spouwmuur kan bestaan uit twee halfsteensmuren of een steensmuur en een halfsteensmuur. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 35a; monogr.]
II-9
|
24249 |
spreeuw |
spreeuw:
spreeuw (L360p Bree),
sprif (L360p Bree),
spriêf (L360p Bree),
sprīēf (L360p Bree),
sprìĕv (L360p Bree)
|
spreeuw [Willems (1885)], [ZND 07 (1924)], [ZND 43 (1943)]
III-4-1
|
21352 |
spreken, praten |
kallen:
kalə (L360p Bree),
spreken:
neet hel spreiken (L360p Bree),
neet hel spreken (L360p Bree),
neet zoe hel sprèken (L360p Bree)
|
Niet luid spreken! [ZND 30 (1939)] || praten, kouten [ZND B1 (1940sq)]
III-3-1
|
24994 |
sprenkelen |
sprinkelen:
sprinkele (L360p Bree)
|
druppelsgewijze uitstrooien, uitgieten [spuiten, sprenkelen, sprengen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21534 |
spreuk |
spreuk:
spreuk (L360p Bree)
|
spreuk [ZND m]
III-3-1
|
34055 |
springstier |
springvar:
sprɛ.ŋk˲var (L360p Bree)
|
[JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
24382 |
sprinkhaan |
sprinkhaan:
springhaan (L360p Bree)
|
sprinkhaan [Willems (1885)]
III-4-2
|