17591 |
sproeten |
spronselen:
spronsələ (L360p Bree),
sproonsels (L360p Bree)
|
sproet, sproeten [sproewtels] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17915 |
sprokkelen |
sprokkelen:
huit sprokkele (L360p Bree),
sprókkele (L360p Bree)
|
Sprokkelen: gevallen, dor hout zoeken (sprokkelen, (hout) rapen, zeumeren, kneppen) [N 108 (2001)] || Sprokkelen: gevallen, dor hout zoeken (sprokkelen, stekkeren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21545 |
sprookje |
sprookje:
sproekske (L360p Bree),
èè spruukske (L360p Bree)
|
een kindervertelsel [spruik] [N 87 (1981)] || hoe heet een kindervertelsel ? kent ge nog een woord sage ? (uitspraak) [ZND 42 (1943)]
III-3-1
|
24516 |
spruiten, uitbotten |
spruiten:
sprûte (L360p Bree),
Bree Wb.
sprûte (L360p Bree),
struiken:
strûke (L360p Bree)
|
schieten, scheuten krijgen || spruiten, uitschieten || Uitlopers krijgen, loten vormen, gezegd van planten, bomen (spruiten, uitbotten). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33637 |
spruitkool, spruitje |
spruitje:
spri-jtsje (L360p Bree),
spruitkool:
sprûtkiêl (L360p Bree)
|
spruitje || spruitkool
I-7
|
34286 |
spruitpot |
spikpot:
spekpǫt (L360p Bree)
|
Pot waarin men koren kookt, zodat het gaat zwellen. Vervolgens voert men dit aan beesten met name aan het paard. [N 18, 129]
I-11
|
18066 |
spruw |
mondzeer:
mondziër (L360p Bree)
|
Spruw: de ontsteking van het slijmvlies in de mondholte vooral bij zuigelingen; aanvankelijk wordt dit vlies hoogrood en later met witte stippen bedekt (spruw, schuil, steenhuffel, mondzeer). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17910 |
spuiten |
spritsen (<du.):
spritse (L360p Bree),
spuiten:
speite (L360p Bree, ...
L360p Bree),
spi-jte (L360p Bree)
|
Met kracht vloeistof door een nauwe opening persen (spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen) [N 108 (2001)] || persen, Met kracht vloeistof door een nauwe opening ~ (spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen). [N 84 (1981)] || spuiten, met kracht door een nauwe opening naar buiten geperst worden, gezegd van water [spruiten, spritsen, sprietelen] [N 81 (1980)] || vloeistof met kracht door een nauwe buis naar buiten persen [spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen] [N 91 (1982)]
III-1-2, III-4-4
|
21526 |
staal |
staal:
èè stoal (L360p Bree)
|
kleine hoeveelheid van een koopwaar die aan de koper getoond wordt om hem over de kwaliteit te laten oordelen [staal, monster, kantje] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
30135 |
staand verband, blokverband |
kopstrekverband:
kopstrek˲vǝrbant (L360p Bree)
|
n str'k˲vǝrbant K 353; kopstrekverband: kopstrek˲vǝrbant L 360; kǫpstrek˲- L 414; kopse en gewone laag: kǫpsǝ 'n gǝwōwǝn lāx K 278; %%de volgende term betreft een verband waarbij alle stootvoegen boven elkaar staan%% eenvoegig blokverband: ēfȳgex˱ blǫk˲vǝrba [N 31, 24c; N 31, 24e; monogr.]
II-9
|