24514 |
bladrozet van de paardebloem |
scheve:
scheve (L360p Bree),
sjèèf (L360p Bree),
-
schève (L360p Bree),
paardebloem
chève (L360p Bree),
Voor de plant.
zjèven (L360p Bree),
suikerij:
sòkkeri-j (L360p Bree)
|
paardebloem [ZND 15 (1930)] || paardebloem, bladrozet van || suikerij, koffiesurrogat
III-4-3
|
21835 |
bladzijde |
blad:
blaad (L360p Bree)
|
ieder van de beide zijden van een blad in een boek, tijdschrift etc. [teun, pagina, bladzijde] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
19978 |
blaffen |
blaffen:
blaffe (L360p Bree),
blafə (L360p Bree),
Bree Wb.
blaffe (L360p Bree)
|
blaffen [Goossens 1b (1960)], [Willems (1885)] || Hoe noemt u het gewone stemgeluid van een hond (blaffen, bassen, bletsen, basten) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
19458 |
blaker |
kaarsenluchter:
karsəlextər (L360p Bree),
kaarsenpan:
karsəpan (L360p Bree),
kaarsluchter:
karslextər (L360p Bree),
kandelaartje:
kandelèèrke (L360p Bree)
|
het pannetje, van een oor voorzien, waarop de kaars wordt gezet [ZND 36 (1941)] || Lage kandelaar met brede, platte voet en een handvat (blaker, lichtpannetje, flakkertje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24363 |
blankvoorn, voorn |
ruts:
rits (L360p Bree),
Bree Wb.
ein rits (L360p Bree)
|
Hoe noemt u de voorn: een zoetwatervis met achter de borstvin twee buikvinnen die ter hoogte van de rugvin staan; de anaalvin staat ongeveer halfweg de eerste buikvin en de staartvin. De bek is betrekkelijk klein. Het lichaam is zijdelings samengedrukt en [N 83 (1981)] || voorn, panvis
III-4-2
|
29838 |
blaren |
trekken:
trękǝ (L360p Bree)
|
Het verschijnsel waarbij een verflaag plaatselijk van de ondergrond loslaat en er zwellingen ontstaan. Het blaren kan verschillende oorzaken hebben. De voornaamste zijn: vocht in het geschilderde materiaal en slechte hechting van de verflaag aan het materiaal. [L 32, 78; monogr.]
II-9
|
34405 |
blaten |
beuken:
bikǝ (L360p Bree),
bleken:
blē̜kǝ (L360p Bree),
bleten:
bletǝ (L360p Bree)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een schaap. [N 19, 76a; S 52, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
18137 |
blauw oog |
blauw oog:
blauw aug (L360p Bree),
paardsoog:
pĕĕrsaug (L360p Bree)
|
Als iemand een klap op zijn oog heeft gehad, is zijn oog verkleurd. Hoe noemt u zon oog? [DC 52 (1977)]
III-1-2
|
24473 |
blauwe bosbes |
bosbeer:
verzamelfiche, ook mat. van ZND02, 3 en ZND16, 2
boͅsbī.r (L360p Bree),
bosbezie:
verzamelfiche, ook mat. van ZND02, 3 en ZND16, 2
boschbezien (L360p Bree),
malbeer:
moalbiêre (L360p Bree),
molbeer:
verzamelfiche, ook mat. van ZND02, 3 en ZND16, 2
mollbieren (L360p Bree),
mōͅlbi-ər (L360p Bree)
|
bosbes, alg. [ZND 01 (1922)] || bosbes, blauwe
III-4-3
|
33808 |
blauwe en bruine schimmel |
blauwe schimmel:
blau̯ǝ šemǝl (L360p Bree),
bruine schimmel:
brø̄i̯nǝ šemǝl (L360p Bree),
grijze schimmel:
grɛ̄i̯zǝ šemǝl (L360p Bree),
zwarte schimmel:
zwartǝ šemǝl (L360p Bree)
|
De blauwe schimmel is overwegend blauw of grijsblauw, met zwarte manen. Bij de bruine schimmels zijn allerlei schakeringen mogelijk: lichtbruin, donkerbruin, goudbruin, kastanjebruin, roodbruin, zwartbruin of geappeld bruin. Sommige gelijken in kleur sterk op de vossen, maar onderscheiden zich van deze door hun zwarte manen, staart en poten. In principe worden alle paarden die bruine of rode dekharen, zwarte manen en staart hebben, beschreven als bruin. [N 8, 63b]
I-9
|