34497 |
van de leg afraken |
uitgelegd zijn:
utgǝlaxt zēn (L360p Bree),
van de leg af:
vanǝ lē̜i̯k āf (L360p Bree)
|
[N 19, 50b; N 19, Q 111 add.; monogr.]
I-12
|
20474 |
van hoge afkomst |
van hoge afkomst:
van hōēgə afkumst (L360p Bree),
van hôêg aafkèèmst (L360p Bree),
van hoge komaf:
van hoege koemaaf (L360p Bree)
|
van hoge afkomst; hij is - - - [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
19236 |
van katoen geven |
buzze geven, kemp,:
er spie achter zette (L360p Bree),
gaas geven (L360p Bree),
katoen geven (L360p Bree),
ketoeuin geven (L360p Bree),
ketuun gève (L360p Bree),
we zullen er wat mooten achter zetten (L360p Bree),
katoen geven:
ketûn gève (L360p Bree)
|
alle kracht inspannen om iets op tijd klaar te hebben [lament geven, buzze geven, kemp geven, draad geven, kletsoor geven] [N 85 (1981)] || welke uitdrukkingen kent uw dialect om te zeggen dat we er kracht of drift moeten achter zetten om klaar te komen; sommige dialecten zeggen b.v. we zullen moeten katoen geven (of: hem katoen geven, of: van katoen geven), lament geven [ZND 41 (1943)]
III-1-4
|
34489 |
van veren wisselen |
rijzen:
ręi̯.zǝ (L360p Bree),
ruizelen:
re.i̯zǝlǝ (L360p Bree),
rei̯sǝlǝ (L360p Bree),
rei̯zǝlǝ (L360p Bree),
ri.zǝlǝ (L360p Bree),
rizǝlǝ (L360p Bree),
rēi̯zǝlǝ (L360p Bree),
ręi.zǝlǝ (L360p Bree),
rīzǝlǝ (L360p Bree),
rīzǝlǝn (L360p Bree)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
17824 |
vangen |
vangen:
vangen (L360p Bree)
|
vangen [ZND m]
III-1-2
|
34088 |
vangplooi |
los vel:
lǫs vęl (L360p Bree),
vlim:
vlēm (L360p Bree)
|
Huidplooi tussen lies en uier. [N 3A, 115]
I-11
|
18808 |
vanzelfsprekend |
natuurlijk:
det is naturlek (L360p Bree),
vanzelfsprekend:
vanzelfsprekend (L360p Bree)
|
Dat is natuurlijk. [ZND 37 (1941)] || vanzelfsprekend, natuurlijk [ralik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21254 |
varen |
varen:
op zī varə (L360p Bree, ...
L360p Bree),
varen (L360p Bree, ...
L360p Bree),
vārə (L360p Bree, ...
L360p Bree)
|
op zee varen [ZND A1 (1940sq)] || varen [ZND m], [ZND m]
III-3-1
|
24518 |
varen (alg.) |
varen:
Bree Wb.
varen (L360p Bree),
vaverte:
-
vaverte (L360p Bree),
wauwelkruid:
wauwelkraut (L360p Bree)
|
varen || Varen, een exemplaar van de klasse van overblijvende sporendragende planten (varen, varink, portemonnaie, paddevaal, vaar, foezjéér, vlaander, hanekam) [N 92 (1982)] || varenplant
III-4-3
|
34297 |
varken |
kuus:
kuš (L360p Bree),
kű̄s (L360p Bree),
varken:
vę.rǝkǝn (L360p Bree),
vęrkǝ (L360p Bree),
vɛ.rkǝ (L360p Bree),
vɛrkǝ (L360p Bree),
vɛ̄.rǝkǝ (L360p Bree),
vɛ̄rkǝ (L360p Bree),
varkentje:
vɛrkskǝ (L360p Bree)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|