24471 |
bloem (alg.) |
bloem:
blo.mən (L360p Bree),
bloom (L360p Bree),
bloemetje:
bleemke (L360p Bree),
roos:
ruus (L360p Bree)
|
bloem || bloem, dim. || bloem, roos || bloemen [RND]
III-4-3
|
24629 |
bloembol |
knol:
Bree Wb.
knôl (L360p Bree)
|
Het onderaards, met dikke balden bolvormig bekleed stengeldeel, waaruit een bloem kan groeien; een bloembol (klieste, klister, kleister, bol, bloembol, knol, ajuin). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33611 |
bloementuin |
bloemenhofje:
bloomenheufke (L360p Bree),
tuin:
toeən (L360p Bree)
|
[Willems (1885)]bloemenhof [ZND 27 (1938)]
I-7
|
24649 |
bloemknop |
bol:
boͅl (L360p Bree),
bot:
boͅt (L360p Bree),
Bree Wb.
bot (L360p Bree),
knop:
knop (L360p Bree)
|
bloemknop [ZND m] || bot, knop [ZND 34 (1940)] || De knop waaruit een bloem groeit (bot, bloembot, bloemknop). [N 82 (1981)] || knop [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
19646 |
bloemperk |
bedje:
beͅtjə (L360p Bree),
perk:
peͅ.rək (L360p Bree)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND m]
I-7
|
33493 |
bloesem |
bloeien (mv.):
blijen (pl) (L360p Bree)
|
[ZND m]
I-7
|
19323 |
bluf |
bluf:
bluf (L360p Bree, ...
L360p Bree),
stoef:
stoef (L360p Bree, ...
L360p Bree)
|
opscheppende taal [blaai, paf, ambras, stoef] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
30027 |
blusbak |
kalkbak:
kálǝk˱bák (L360p Bree)
|
De houten of ijzeren bak waarin de kalk geblust wordt. De bak is doorgaans voorzien van een opening met schuif en rooster waarlangs men het kalk-watermengsel uit de bak kan laten stromen. Het rooster was volgens de invuller uit L 321 voor het opvangen van de rommel, het schuifje diende om de bak af te sluiten. De blusbak had in deze plaats de volgende afmetingen: 2,5 m lang, 1,75 m breed en 1 á 1,25 m hoog. [N 30, 32a; monogr.]
II-9
|
21510 |
blussen |
blussen:
blusschen (L360p Bree),
spuiten:
speiten (L360p Bree)
|
blussen [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
17881 |
bluts |
bluts:
bluts (L360p Bree, ...
L360p Bree),
dompel:
dimpel (L360p Bree)
|
Deuk: een buiging in een effen oppervlak door een stoot veroorzaakt (buts, duts, bluts, dumpel) [N 108 (2001)] || Deuk: een buiging in een effen opppervlak door een stoot veroorzaakt (buts, bluts, bult, duts, deuk). [N 84 (1981)]
III-1-2
|