19812 |
voetenbankje |
voetbankje:
vootbenkske (L360p Bree)
|
Het bankje om de voeten op te zetten [vootebenkske?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21199 |
voetganger |
voetganger:
vootganger (L360p Bree)
|
een persoon die te voet gaat [voetganger, voetreiziger, voeteerder] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18089 |
voetjicht |
pootje:
het piêtsje höbbe (L360p Bree)
|
Voetjicht: soort jicht die zich openbaart door een hevige pijn in de voet, vooral in het gewricht tussen middenvoetsbeentje en grote teen, podagra (voetje, pootje, kozijntje, voetjicht). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19384 |
voetkussen |
poef:
póf (L360p Bree)
|
Kussen voor de voeten als men zit (voetkussen, poef) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
30509 |
voetpannen |
euzepannen:
ē̜zǝpanǝ (L360p Bree)
|
De paar rijen pannen die de onderrand van het dak vormen wanneer dit deels met stro en deels met pannen wordt gedekt. [N F, 34a; N 4A, 27c; monogr.]
II-9
|
17778 |
voetzool |
zool:
zaol (L360p Bree),
zoal (L360p Bree),
zool (L360p Bree, ...
L360p Bree),
zōͅl (L360p Bree)
|
hoe heet het onderste vlak van de voet [ZND 40 (1942)]
III-1-1
|
24268 |
vogel, algemeen |
gevogel:
geviggel (L360p Bree),
gəvuəgəl (L360p Bree),
gevogelt:
gewviegelt (L360p Bree),
gevogelte:
gevogelte (L360p Bree),
vogel (enk.):
voĕëgel (L360p Bree),
vogel (mv.):
viêgel (L360p Bree),
vugel (L360p Bree)
|
gevogelte [Willems (1885)], [ZND 35 (1941)] || vogel [Willems (1885)] || vogels, mv.
III-4-1
|
24590 |
vogelkers |
hondsbeer:
Bree Wb.
hónsbiêr (L360p Bree)
|
Vogelkers: een struik die in juni bloeit met kleine witte sering-achtige bloemtrossen; de vruchten rijpen in september. Een soort groeit zeer snel en is zo agressief dat hij andere struiken verdringt (vuilboom, meilaar, paduwa, hondskers). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24755 |
vogelmelk |
middagbloempjes:
Bree Wb.
middigbleemkes (L360p Bree)
|
Vogelmelk (ornithogalum umbellatum 10 tot 30 cm groot. De bladeren zijn wortelstandig, smal, plat, en wit gestreept; de bloemen bevinden zich in een schermvormige tros met afstaande steeltjes, het bloemdek is 6-bladig, van binnen wit, van buiten groen m [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24487 |
vogelmuur |
mier:
mē.r (L360p Bree),
muur:
meer (L360p Bree),
Bree Wb.
meer (L360p Bree)
|
Muur (stellaria media 5 tot 30 (cm?) hoog. De stengels zijn liggend of opstijgend, rond, met 1 rij haren; de bladeren zijn eivormig, de onderste gesteeld; de bloemen zijn klein en wit van kleur, de kroonbladeren zijn even lang als, of korter dan de kelk [N 92 (1982)] || muurkruid || Stellaria media L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland en braakliggende gronden met kleine donkere zaadjes en groene blaadjes. Het groeit laag boven de grond in samenhangende trossen en bloeit van februari tot november met kleine witte bloempjes. Kippen (en kanaries) eten het graag en sommige benamingen wijzen ook hierop. De lengte varieert van 10 tot 40 cm. Het is bekender onder de oude naam muur. Voor weie (wilgen) zie ook de toelichting bij het lemma Hanepoot. [JG 1a, 1b, 2c; A 60A, 59; monogr.]
I-5, III-4-3
|