33071 |
boekweithok |
huik:
hű.k (L360p Bree)
|
Vaak worden er geen aparte hokken van boekweitschoven gemaakt, maar wordt elke schoof apart gestuikt; dergelijke stuiken plaatst men dan op rijen. Zie ook de toelichting bij de lemma''s ''boekweitschoof'' (4.6.5) en ''graanhok, stuik, mandel'' (4.6.14). [JG 2c, 2d; Goossens, 1963, krt. 39; monogr.]
I-4
|
20783 |
boekweitpannenkoek |
boekweitse koek:
bobəsəkok (L360p Bree),
boͅkəsə kōək (L360p Bree),
bòkkesekook (L360p Bree),
boekweit
bokkesche kook (L360p Bree),
boekweitkoek
bògessekook (L360p Bree),
een andere uitspraak van bògkesekook Eine goje bòkkesekook moot twiê uige (harste) höbbe, kloargemaakt zeen möt butermölk en in smaut gebakke zeen
bòkkesekook (L360p Bree)
|
boekweiten koek [ZND B2 (1940sq)] || boekweitkoek || pannenkoek [ZND 40 (1942)] || pannenkoek van boekweit
III-2-3
|
33061 |
boekweitschoof |
huik:
hű.k (L360p Bree)
|
Hier zijn alleen de opgaven opgenomen die afwijken van die van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4); zie de toelichting bij dat lemma. Vaak lopen de begrippen "schoof" en "hok" bij de boekweitteelt dooreen, omdat doorgaans geen aparte hokken van boekweit gemaakt werden, maar de schoven als hokken dienst deden; een hok betekent dan zowel de afzonderlijke schoof zoals de binder die maakt alsook te drogen staande losstaande schoof of ook de twee of drie schoven te zamen. Zie ook het lemma ''boekweithok'' (4.6.16). Voor de volgende plaatsen is uitdrukkelijk vermeld dat boekweit er niet gebonden wordt: K 315, 316, 318, 353, 357, 360, 361, L 164, 268, 270, 290, 324 en 325. [N 15, 18e; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2d; monogr.]
I-4
|
21301 |
boer |
boer:
bō.r (L360p Bree),
bōr (L360p Bree),
bōr (L360p Bree),
den hielen daag is er al bij Willemke, bij blankert, bij Jentje, bij de boor, bij den timmerman, bij gruutvader, bij mig, bij dig, bij heiëm, bij heir, bij oes, bij oëg, bij hūn (L360p Bree),
də bo:r (L360p Bree),
dən hilən daX esər al bej gilke, bej jɛntšə, bej də bōr, bej də šreənwərkər, bej gryvadər, bej meX, bej deX, bej hɛm, bej hɛr, bej ôX (L360p Bree)
|
boer [ZND 14 (1926)], [ZND m], [ZND m] || De hele dag is hij al bi Willempje, bij Blancquaert, bij Jantje, bij de boer, bij de timmerman, bij grootvader, bij mij, bij u (enkv.), bij hem, bij haar, bij ons, bij u (mv), bij hun [ZND 44 (1946)] || Waar de aangegeven meervoudsvorm afwijkt van de regelmatige -ǝ(n) achtervoeging, is dat hier opgenomen. Op kaart 5 zijn de verspreidingsgebieden van de Nederlandse afleidingen labeurder "boer" en labeuren "boeren" en "hard werken" van het Franse labeur aangegeven. [N 5A, 95b; A 3, 37; A 16, 22; A 20, 1b; L 1, a-m; L 4, 37; L 14, 6; S 4 en 6; Wi 15; monogr.]
I-6, III-3-1
|
22604 |
boer in het kaartspel |
boer:
boor (L360p Bree, ...
L360p Bree,
L360p Bree),
zot:
zot (L360p Bree)
|
Boer: Ruiten boer (in het kaartspel). [ZND 42 (1943)] || En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - IV. Boer. [DC 52 (1977)]
III-3-2
|
33316 |
boerderij, algemeen |
boerderij:
bōrdǝrēi̯ (L360p Bree),
geleg:
gǝlęi̯x (L360p Bree),
gǝlɛ̄x (L360p Bree),
hof:
hōf (L360p Bree),
labeuring:
labø̄reŋ (L360p Bree),
winning:
wø̄neŋ (L360p Bree)
|
Het gehele complex, alle opstallen te samen genomen. De oorspronkelijke betekenis van hof is "binnenhof, omheinde ruimte"; hier is sprake van ellips uit hofstede, "hoeve". Onder bedrijf is de specifieke betekenis van "boerenbedrijf" te verstaan; het algemene gedoen heeft ook diezelfde specifieke betekenis. De betekenis van labeur en labeuring is hier het gehele complex van het boerenbedrijf, vaak met de bijbetekenis van "waar zwaar werk wordt gedaan"; vergelijk de lemma''s "boeren" (1.1.8) en "werken op de boerderij" (1.3.10). Vele benamingen die voor de boerderij in het algemeen zijn opgegeven, zoals winning en hof, komen ook terug onder de specifieke boerderijnamen, zoals "eigen hoeve" en "pachthoeve". De geografische uitgebreidheden van deze termen verschillen van begrip tot begrip. Zie de betrokken lemmata van deze paragraaf. Staai is oorspronkelijk de benaming van een bepaalde boerderij bij het veer in Wanssum; de benaming correspondeert aan stade, een afleiding van staan. Bij schans wordt aangetekend: "hoeve met water rondom"; bij kraam: $$speciale betekenis$$ "boerderij". Munkhof correspondeert met monnikhof, te verstaan als "abdijhoeve". Kaart 1 is een verzamelkaart; ook de samenstellingen met hof,geleg, plaats en winning van het lemma "grote boerderij" (1.1.2) zijn erin ondergebracht. [A 10, 2a; A 11, 4; L 1, a-m; L 12, 1; L 22, 1; L 38, 20 en 22; S 4; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 95; L 37, 11a]
I-6
|
24731 |
boerenjasmijn |
jasmijn:
Bree Wb.
jasmi-jn (L360p Bree)
|
Jasmijn, een heester met witte, welriekende bloemen (jasmijn, zezemien). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20681 |
boerenkool |
boerenkool:
borekiêl (L360p Bree),
groen moes:
Syst. Frings onz.
grēn mōs (L360p Bree),
krolkool:
krölkiêl (L360p Bree, ...
L360p Bree),
synoniem
krolkiêl (L360p Bree),
slechte kool:
slechte kiêl (L360p Bree)
|
boerenkool || Boerenkool (boeremoes?) [N 16 (1962)] || krulkool || krullende kool
III-2-3
|
20682 |
boerenkoolstamppot |
stamp van groen moes:
Syst. Frings
stōmp van grēn mōs (L360p Bree)
|
Stamppot van aardappelen en boerenkool [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20728 |
boerenvlaai |
boerenvlaai:
Syst. Frings vrl.
bōrəvlāi̯ (L360p Bree)
|
Grote boerenvla (vlaam?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|