23692 |
volle aflaat |
volle aflaat:
volle aafloat (L360p Bree)
|
Een volle aflaat. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25201 |
volle maan |
volle maan:
volle moan (L360p Bree)
|
schijngestalte van de maan: volle maan [N 81 (1980)]
III-4-4
|
34304 |
volwassen, mannelijk varken (ongesneden) |
beer:
bii̯r (L360p Bree),
bir (L360p Bree),
bīr (L360p Bree),
bīǝr (L360p Bree)
|
De benamingen in dit lemma duiden op het volwassen, ongesneden, mannelijk varken. Opgaven voor het volwassen, ongesneden, mannelijk varken die beantwoorden aan de woordtypen berg en barg zijn verplaatst naar het lemma ''gesneden mannelijk varken'' (1.2.2). Zie afbeelding 1. [N 19, 7; RND 46 en 84; S 2; A 4, 4a; L 1a-m; L 20, 4a; L 37, 49d; L 14, 12; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
20313 |
volwassen, volgroeid |
volwassen:
volwasse (L360p Bree),
volwassen (L360p Bree)
|
volwassen; volgroeid, de volle wasdom bereikt hebbend [volwas-sen, volslagen] [N 115 (2003)] || volwassen; volgroeid, de volle wasdom bereikt hebbend [volwassen, volslagen] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
26529 |
vonderbalk, pasbrug |
vonder:
vondǝrǝ (L360p Bree),
vonderbalk:
vondǝrǝbaw.k (L360p Bree)
|
De horizontale balk, als onderdeel van de houten licht, waar het pasblok van het staakijzer (in watermolens) of de kleine spil (in windmolens) op rust. Zie ook afb. 85. [N O, 23b; A 42A, 26; Vds 105; Jan 143; Coe 127; Grof 150; N D, 21; A 42A, 22]
II-3
|
19412 |
vonk |
vonk:
vōŋk (L360p Bree, ...
L360p Bree),
vònk (L360p Bree)
|
Brandend of gloeiend deeltje dat ergens afvliegt (kester, vonk, geinster, sprankel, kleister) [N 79 (1979)] || vonk, geinster [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-2-1
|
20174 |
voogd |
momber:
momər (L360p Bree),
mómber (L360p Bree),
móómər (L360p Bree),
móómərt (L360p Bree),
momber
mòmmer (L360p Bree),
voogd:
vuugd (L360p Bree)
|
iemand aan wie door de wet, de rechter of bij testament de taak is opgedragen om voor de belangen van de minderjarige kinderen te zorgen en hen te vertegenwoordigen i.p.v. de ouders [voogd, mommer, momber, mombaar, toeziender] [N 87 (1981)] || voogd [ZND m] || voogd (over minderjarige kinderen) [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
18963 |
voor de gek houden |
bedoppen:
een verbastering van bedotten
bedòppe (L360p Bree),
beetnemen:
beetneme (L360p Bree),
begoochelen:
Ut di-j hiêl affèèr zeen zi-j mè ferm bekòkkeldsj (of besjiête) ûtkòmme
bekòkkele (L360p Bree),
foppen:
ēmə fòpə (L360p Bree),
fóppe (L360p Bree),
kloten:
ki-jk mè hiêl good in: of de weers ferm gekluutsj
klute (L360p Bree)
|
foppen || foppen, beetnemen || iemand foppen [ZND B1 (1940sq)] || op onschuldige of grappige wijze misleiden, voor de gek houden [foppen, kullen, vernachelen, verpieren, bekeukelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21754 |
vooraanstaande |
vooraanstaande:
viêraanstoande (L360p Bree)
|
een persoon van veel betekenis in een plaats [peris] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23724 |
voorbidden |
voorbeden:
vieerbeje (L360p Bree)
|
Voorbidden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|