32944 |
vregelstok |
draaistok:
draaistok (L360p Bree),
vregelstek:
vręi̯gǝlstęk (L360p Bree)
|
De stok waarmee de vregelpaal wordt aangedraaid of waarmee het bindtouw als een knevel kan worden aangespannen; zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma ''vregelpaal''. Voor enkele opgaven is niet vast te stellen of de lange vregelpaal of de korte vregelstok is bedoeld; ze staan achterin het lemma bijeen. [N 17, 14c; JG 1d, 2c; add. uit N 17, 140; monogr.]
I-3
|
19341 |
vreugde |
plezier:
plezeer (L360p Bree)
|
een gevoel van blijdschap in het algemeen [plezier, lol, vreugd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20294 |
vriend |
kameraad:
kameroten (L360p Bree),
maat:
moat (L360p Bree),
vriend:
vri-jndsj (L360p Bree),
vri.ntš (L360p Bree),
vrɛjn (L360p Bree)
|
vriend [RND] || vriend of vriendin in het algemeen [kameraad, gespan, makker] [N 85 (1981)] || vrienden [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
18852 |
vriendelijk |
vriendelijk:
vri-jndelik (L360p Bree)
|
welgezind tegenover andere mensen, vriendelijk [gemeen, braaf] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25203 |
vriesweer |
gevroor:
gəvrèr (L360p Bree),
ps. boven de ‰ staat nog een `; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.
gevrēr (L360p Bree),
het is winter:
’t es wentər (L360p Bree),
koud (weer):
kauwt wèr (L360p Bree),
kàË™wt wēͅr (L360p Bree),
vriesweer:
vreeswèèr (L360p Bree)
|
vorst (vriesweer) [ZND 08 (1925)] || vriezend weer, koud en droog [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25200 |
vriezenx |
vriezen:
vreze (L360p Bree),
vrēzə (L360p Bree),
vrèze (L360p Bree)
|
vriezen [bieberen, bikken] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
23764 |
vrijdagavond |
vrijdagavond:
vri-jdigoavend (L360p Bree)
|
De vrijdagavond. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
20316 |
vrijgezel |
vrijgezel:
vrijgezel (L360p Bree)
|
vrijgezel; ongehuwde man [patriara, wicht, vrijgezel] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20276 |
vroedvrouw |
wijsvrouw:
wejsvroͅuw (L360p Bree),
wi-jsvruiw (L360p Bree),
wīēzvrouw (L360p Bree),
lett. wijze vrouw
wi_jsvruiw (L360p Bree)
|
vroedvrouw [ZND 08 (1925)], [ZND B1 (1940sq)]
III-2-2
|
23276 |
vroegmis |
eerste mis:
d`ierste məs (L360p Bree),
di.əstə mɛs (L360p Bree),
vroegmis:
vrēxmøͅs (L360p Bree)
|
De vroegmis [vreugmès, vreumes, vroemes?]. [N 96B (1989)] || Hoe heet de vroegste mis op zondag? [ZND 38 (1942)] || vroegmis [RND]
III-3-3
|