24861 |
boerenwormkruid |
wormkruid:
Bree Wb.
wörmkrûd (L360p Bree)
|
Boerenwormkruid (tanacetum vulgare 50 tot 120 cm groot. De stengels groeien rechtop; de bladeren zijn geveerd met langwerpige, gezaagde slippen; de bloemen staan in knoopvormige hoofdjes, vele bijeen in een platte tros, straalbloemen ontbreken, geel gek [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24123 |
boerenzwaluw, zwaluw |
stalzwalft:
stâlzwaleft (L360p Bree),
zwalf:
zwaləvə (L360p Bree),
zwalft:
zwaleft (L360p Bree, ...
L360p Bree),
zwaluw:
zwaluw (L360p Bree)
|
boerenzwaluw || zwaluw [Willems (1885)], [ZND 08 (1925)] || zwaluw (mv.) [RND]
III-4-1
|
21309 |
boerin |
bazin:
de bazin (L360p Bree),
boerin:
bōren (L360p Bree),
de borin (L360p Bree)
|
[L 1, a-m; S 6; Wi 18; monogr.]de vrouw van een boer [meesterse, bazin(ne), vrouw, juffrouw, mevrouw] [N 87 (1981)]
I-6, III-3-1
|
18836 |
boertig |
ordinaire kal:
ordenère kâl (L360p Bree)
|
met zeer platte humor [drollig, boertig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20302 |
boertje |
boertje:
beerke laote (L360p Bree),
boerke
beerke (L360p Bree)
|
boertje doen; als een baby gedronken heeft moet het een boertje doen [DC 47 (1972)]
III-2-2
|
33332 |
boertje, kleine boer |
boertje:
bērkǝ (L360p Bree)
|
Keuterboer, bewoner van een kleine boerderij; soms wordt er uitdrukkelijk bij vermeld dat het bedrijf minder dan ongeveer 3 ha telt, of dat de boer niet een volwaardig paard tot zijn beschikking heeft. Voor vatsji (hier met betekenisuitbreiding), zie het lemma "koewachter" (1.3.14). [A 30A, 3c en 3e; monogr.; add. uit Wi 2]
I-6
|
21605 |
boete |
boete:
bote (L360p Bree, ...
L360p Bree)
|
Boete [de boes]. [N 96D (1989)] || een geldstraf [boete, kore, amende] [N 90 (1982)]
III-3-1, III-3-3
|
17633 |
boezem |
bazaar:
i.e. boezem.
bazaar (L360p Bree),
inktpotje:
i.e. ruimte tussen de boezem.
inkpötsje (L360p Bree),
wijwatervaatje:
i.e. ruimte tussen de boezem.
wi-jwatervèètsje (L360p Bree)
|
boezem, ruimte tussen de borsten [N 10c (1995)]
III-1-1
|
18209 |
boezeroen |
kort hemd:
kōͅt hemə (L360p Bree)
|
boezeroen, blauwlinnen of katoenen (boeren)overhemd [boezeloen, bazeoren, bazzeroel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18064 |
bof |
bof:
bof (L360p Bree),
bóf (L360p Bree),
dikoor:
dikuur (L360p Bree)
|
Bof: de ziekte waarbij men een opgezet gezicht krijgt door ontsteking van de oorspeekselklier en zwelling van de lymfevaten (dikoor, smartoor, bof). [N 107 (2001)], [N 84 (1981)]
III-1-2
|